ECLI:NL:RBDHA:2023:6135
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument EU/EER aanvraag op basis van onvoldoende materiële ondersteuning en niet-toetsing aan artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvraag van eiser, een Albanese nationaliteit, voor een verblijfsdocument EU/EER. Eiser had zijn aanvraag ingediend om bij zijn zoon, kleinzoon en schoondochter in Nederland te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet kon aantonen dat hij ten laste kwam van zijn referente, zoals vereist door artikel 8.7 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft de zaak op 29 maart 2023 behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij materieel werd ondersteund door zijn referente in Griekenland. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had aangetoond dat hij financieel afhankelijk was van zijn referente en dat de door hem overgelegde documenten niet voldoende waren om zijn claims te onderbouwen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte niet had getoetst aan artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de motivering om niet te toetsen aan artikel 8 van het EVRM betreft en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser gehoord moet worden. De rechtbank verklaarde het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. Eiser werd in de proceskosten van zijn beroep vergoed.