ECLI:NL:RBDHA:2023:6126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
AWB 23/2454 en AWB 23/2455
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsaanvraag op basis van zorg- en opvoedingstaken in het kader van het arrest Chavez-Vilchez

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Ugandees, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument op basis van artikel 20 van het VWEU. Eiser had verzocht om verblijf bij zijn minderjarige Nederlandse dochter, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verrichtte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds 2012 geen contact meer is geweest tussen eiser en zijn dochter, en dat de moeder van het kind de primaire opvoeder is. Eiser heeft niet kunnen bewijzen dat de moeder de omgang frustreert, en de rechtbank oordeelde dat de belangen van het kind niet in het geding zijn gekomen door de afwijzing van de aanvraag.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen hem en zijn dochter dat zij gedwongen zou zijn de EU te verlaten als hij geen verblijfsrecht zou krijgen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de vermeende frustratie van de omgang door de moeder, verworpen. Eiser heeft geen objectieve bewijzen overgelegd ter ondersteuning van zijn claims, en de rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/2454 (beroep) en AWB 23/2455 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer / voorzieningenrechter van 14 april 2023 in de zaak tussen

[eiser en verzoeker] , eiser en verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A Vroom – van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1973 en heeft de Ugandese nationaliteit. Hij beoogt verblijf bij zijn Nederlandse minderjarige dochter, [naam] (referente) op grond van artikel 20 van het VWEU [1] en het arrest Chavez-Vilchez [2] .
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorgtaken verricht ten aanzien van referente en evenmin is gebleken dat de moeder de omgang tussen eiser en referente frustreert. Verder heeft eiser niet aangetoond dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen hem en referente, dat zij gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft bij de beoordeling onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de moeder de omgang tussen eiser en referente frustreert. Daarnaast heeft verweerder de belangen van referente onvoldoende meegewogen. Vaststaat dat het in het belang van referente is dat zij contact heeft met haar vader. Dit is door de Raad voor de Kinderbescherming ook vastgesteld. Tot slot is er ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt, voor zover hier van belang, dat een derdelander op grond van artikel 20 van het VWEU een afgeleid verblijfsrecht heeft als hij daadwerkelijke zorgtaken voor een minderjarig Nederlands kind verricht. Tevens dient sprake te zijn van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen de ouder en het kind, dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als de ouder geen verblijfsrecht zou hebben. Verweerder heeft beleidsregels [3] opgesteld om aanvragen op grond van het arrest Chavez-Vilchez te beoordelen. Daarin is bepaald dat verweerder onder zorgtaken ook opvoedingstaken verstaat en dat zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet worden aangemerkt als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind. Verder volgt uit vaste rechtspraak [4] dat het aan de derdelander is om gegevens te verschaffen die aantonen dat er een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez.
Daadwerkelijke zorgtaken en frustratie daarvan (voorwaarde onder c)
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij ten behoeve van referente daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er sinds 2012 geen contact meer is geweest tussen eiser en referente. Nadat een eerder verzoek om een omgangsregeling bij beschikking van 3 mei 2018 is afgewezen, is bij beschikking 21 december 2021 een omgangsregeling vastgesteld. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er inmiddels omgang heeft plaatsgevonden.
5.1
Ter zitting heeft gemachtigde naar voren gebracht dat er geen uitvoering is gegeven aan de omgangregeling in eerste instantie te maken had met het coronavirus en daarna werd tegengehouden door de moeder van referente. Eiser doet met deze beroepsgrond een beroep op de ‘uitzonderingsregel’ zoals vastgelegd in het beleid van verweerder, die inhoudt dat het marginale karakter van zorg- en opvoedingstaken de vreemdeling niet wordt aangerekend als hij kan aantonen dat zijn omgang met het kind door de andere ouder wordt gefrustreerd [5] .
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de moeder de omgang tussen eiser en referente frustreert. Het woord ‘frustreren’ heeft een connotatie van iets onbehoorlijks en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de moeder zich onbehoorlijk opstelt. Hiertoe is van belang dat de rechtbank bij beschikking van 3 mei 2018 het verzoek om een omgangsregeling in eerste instantie heeft afgewezen, omdat de zwaarwegende belangen van het kind zich hiertegen verzetten. Uit het door eiser overgelegde verslag volgt dat de moeder zich heeft gehouden aan de vastgestelde informatieregeling, hetgeen door eiser op zitting ook is bevestigd. Vervolgens is door de rechtbank bij beschikking van 21 december 2021 een omgangsregeling vastgesteld waarbij de moeder zich bereid heeft verklaard tot het opstarten van de omgangsregeling. Eiser heeft wel gesteld dat moeder het contact sinds februari 2022 heeft afgehouden, maar dit is op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat.
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn omgang met referente wordt gefrustreerd door de moeder, zodat zijn beroep op de ‘uitzonderingsregel’ niet slaagt. Dit betekent dat nu er geen contact tussen eiser en referente is geweest sinds 2012, eiser geen daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken ten behoeve van referente verricht.
Afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en zijn dochter (voorwaarde onder d)
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts voldoende gemotiveerd dat onvoldoende is aangetoond dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente, dat referente gedwongen zal zijn de Europese Unie te verlaten als eiser geen verblijfsrecht krijgt. De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van referente. Hoewel het evident is dat de aanwezigheid van de vader wenselijk en bevorderlijk is voor de ontwikkeling van het kind, dat tevens is bevestigd door de Raad voor de Kinderbescherming, is dit gelet op het arrest Chavez-Vilchez niet doorslaggevend. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de punten 72 en 73 van dat arrest. De mate van de affectieve relatie tussen het kind en de ouders is een factor die moet worden meegewogen in de beoordeling, maar is op zichzelf onvoldoende om de afhankelijkheidsrelatie aan te nemen.
6.1.
In dit geval is gesteld noch gebleken dat eiser en referente op enig moment hebben samengewoond. Verweerder heeft terecht aangenomen dat de moeder de dagelijkse en primaire opvoeder is van referente. De zorg- en opvoedingstaken hebben altijd bij de moeder gelegen. Referente heeft eiser voor het laatst heeft gezien toen zij twee jaar oud was. Ook heeft vader nooit ouderlijk gezag over referente gehad. Deze omstandigheden in aanmerking genomen heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat weigering van zijn toelating een zodanig zware negatieve impact heeft op het leven van referente, waaronder mede wordt begrepen haar lichamelijke en/of emotionele ontwikkeling en haar evenwicht, dat referente daarmee in feite wordt gedwongen om eiser te volgen naar zijn land van herkomst en daarmee om het grondgebied van de EU te verlaten.
6.2.
Gezien al het voorgaande heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat niet is gebleken dat eiser een van referente afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU in samenhang bezien met het arrest Chavez-Vilchez. Verweerder heeft het gevraagde verblijfsdocument dan ook niet ten onrechte geweigerd.
Hoorplicht
7. Eiser betoogt verder dat verweerder hem ten minste had moeten horen in bezwaar. Verweerder mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrechter van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. [6]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat aan deze maatstaf is voldaan. Het is in beginsel aan eiser om met objectieve bewijsmiddelen aan te tonen dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht. Eiser heeft in bezwaar in zijn geheel geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn gestelde zorg- en opvoedingstaken, terwijl verweerder er in het primaire besluit duidelijk op had gewezen dat het aan eiser is om dit met objectieve stukken te onderbouwen. Onder deze omstandigheden hoefde verweerder niet over te gaan tot horen.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [7]
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2023.
griffier
(voorzieningen)rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u, voor zover dit ziet op het beroep, een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Zie paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1875.
5.Paragraaf B10/2.2, sub c, van de Vc.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
7.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.