ECLI:NL:RBDHA:2023:612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5487, 20_6794 en 21_1248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechten op inzage, correctie en schadevergoeding onder de AVG na overlijden van de betrokkene

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2023, wordt de ontvankelijkheid van de procedures van de erven van [A] beoordeeld. [A] had voor zijn overlijden verzoeken ingediend op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) voor inzage, correctie, beperking van de verwerking van zijn persoonsgegevens en een schadeverzoek. De rechtbank stelt vast dat deze rechten, die op de AVG zijn gebaseerd, geen voor overgang vatbare rechten zijn. Dit betekent dat de erven van [A] de procedures niet kunnen voortzetten. De rechtbank wijst erop dat de AVG niet van toepassing is op de gegevens van overleden personen en dat de rechten die [A] had, persoonlijk van aard zijn en niet door erfgenamen kunnen worden ingeroepen. De rechtbank concludeert dat de beroepen en het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. De uitspraak benadrukt dat hoewel de erfgenamen de fiscale procedures kunnen voortzetten, zij geen zelfstandig recht hebben op schadevergoeding in deze context. De rechtbank wijst ook op de noodzaak voor de erfgenamen om een eigen schadeverzoek in te dienen op basis van het Burgerlijk Wetboek (BW) indien zij menen dat de eer of goede naam van de overledene is aangetast.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5487, 20/6794 en 21/1248

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2023 in de zaak tussen

de erven van [A] , eisers

(gemachtigden: mr. A.B. Vissers en mr. S.D. de Jong),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. F.R. Lader).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2020 (primair besluit I) heeft verweerder beslist op het verzoek van [A] om inzage in zijn persoonsgegevens en rectificatie van zijn persoonsgegevens.
Bij besluit van 13 juli 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van [A] gedeeltelijk gegrond verklaard.
[A] heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld (SGR 20/5487). Ook heeft hij een verzoek om schadevergoeding gedaan (SGR 20/6794).
Bij besluit van 4 september 2020 (primair besluit II) heeft verweerder beslist op het verzoek van [A] over het beperken van de verwerking van zijn persoonsgegevens en kennisgeving hiervan.
Bij besluit van 7 januari 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van
[A] ongegrond verklaard.
[A] heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld (SGR 21/1248).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2022.
Partijen werden vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Namens verweerder waren ook mr. [B] , mr. [C] en [D] aanwezig.

Overwegingen

1. [A] woonde in Monaco. De Belastingdienst heeft onderzocht of hij in de periode 2013 t/m 2017 ook inwoner van Nederland was en in Nederland belasting had moeten betalen. De Belastingdienst heeft informatie over [A] gedeeld met belastingdiensten van andere landen in verband met een mogelijk gezamenlijk onderzoek. In dit verband heeft de Belastingdienst onder meer een PowerPoint presentatie gegeven. Volgens [A] stonden hier onjuiste persoonsgegevens in. Hij heeft om correctie van de gegevens gevraagd en heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend. Ook meende hij dat er meer gegevens zouden moeten zijn verwerkt waarin hem inzage zou moeten worden gegeven. Verder heeft hij verzocht de verwerking van zijn persoonsgegevens te beperken en de ontvangers van de persoonsgegevens hiervan in kennis te stellen.
2. Op 30 april 2022 is [A] overleden. De erven van [A] hebben zich vervolgens als opvolgende procespartij in de procedures van wijlen [A] gesteld. De rechtbank ziet zich primair voor de vraag gesteld of de beroepen en het verzoek om schadevergoeding ontvankelijk zijn.
3. Eisers stellen dat de vorderingen op grond van de AVG, die [A] voor zijn overlijden heeft ingediend, krachtens erfopvolging op hen zijn overgaan. Dit geldt temeer nu de verzoeken verband houden met het recht op schadevergoeding. Zij hebben een procesbelang, want zij treden in de fiscale rechten en plichten van [A] . Een rechtmatigheidsoordeel over de verwerking van zijn persoonsgegevens is van belang voor de nog lopende fiscale procedures. Daarnaast kan aantasting van de eer of goede naam van de overledene een inbreuk vormen op het recht op privéleven van de erfgenamen. Zij hebben daarom een zelfstandig recht op schadevergoeding.
4
.De rechtbank zal eerst beoordelen of het inzagerecht, het rectificatierecht, het recht op beperking van de verwerking van persoonsgegevens en de kennisgevingsplicht van de AVG [1] voor overgang vatbare rechten zijn. Op grond van artikel 182, eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgen met het overlijden van de erflater zijn erfgenamen van rechtswege op in zijn voor overgang vatbare rechten. Dit artikel ziet primair op de overgang van vermogensrechtelijke rechtsbetrekkingen. Daarnaast ziet deze bepaling op de overgang van enige bevoegdheden van familierechtelijke aard. De op de AVG gebaseerde rechten op inzage, correctie, beperking van de verwerking en de kennisgevingsplicht zijn bij uitstek persoonlijk rechten, die alleen door de betrokkene zelf zijn in te roepen. Zij zijn niet vermogensrechtelijk of familierechtelijk van aard. Het zijn daarom geen voor overgang vatbare rechten zoals bedoeld in artikel 182, eerste lid, van het BW. [2] Daarbij komt dat de AVG niet van toepassing is op gegevens van overleden personen. [3] Ook het schadevergoedingsverzoek, dat is gebaseerd op artikel 82 van de AVG, is geen voor overgang vatbaar recht. Ook hiervoor geldt dat het een persoonlijk recht is dat niet door anderen kan worden ingeroepen en dat niet kan zien op de persoonsgegevens van overleden personen. De rechtbank concludeert daarom dat eisers de procedures niet als erfgenamen kunnen voortzetten. Dat eisers wel de fiscale procedures kunnen voortzetten en in zoverre een belang hebben bij een oordeel over de juistheid van de verwerkte persoonsgegevens, maakt dit niet anders. In de lopende fiscale procedures kunnen eisers de juistheid van de door de Belastingdienst gebruikte gegevens desgewenst aan de orde stellen en daarover binnen dat kader procederen.
5. Voor zover de erfgenamen stellen dat zij, gelet op de gestelde aantasting van de eer en goede naam, een zelfstandig recht op schadevergoeding hebben, overweegt de rechtbank dat dit niet aan de orde kan komen in deze procedure. Eisers zouden hiervoor een eigen schadevergoedingsverzoek op grond van het BW moeten indienen.
6. De beroepen en het verzoek om schadevergoeding worden niet-ontvankelijk verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen en het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzitter, mr. M.M. Meijers en mr. P.T. Heblij, leden, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Respectievelijk artikel 15, 16, 18 en 19 van de AVG.
2.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:506.
3.Zie overweging 27 van de AVG.