Op 26 april 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een vreemdeling die verzocht om tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming 2001/55/EG. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 17 augustus 2022 meegedeeld dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor deze bescherming, omdat hij niet tot de doelgroep behoort zoals gedefinieerd in artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Verzoeker, van Colombiaanse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij het risico liep zijn werk te verliezen.
De rechtbank heeft op 6 april 2023 de zaak behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet met uitzetting wordt bedreigd, maar dat er wel een spoedeisend belang is bij de beoordeling van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming en dat de staatssecretaris in zijn besluit niet voldoende heeft gemotiveerd waarom verzoeker niet tot de doelgroep behoort.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet onder de doelgroep valt zoals neergelegd in de wetgeving. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gevonden om de doelgroep ruimer op te vatten en heeft geconcludeerd dat het motiveringsgebrek in de bezwaarfase mogelijk kan worden hersteld. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier.