ECLI:NL:RBDHA:2023:6093

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL22.17523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tijdelijke bescherming voor vreemdeling

Op 26 april 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een vreemdeling die verzocht om tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming 2001/55/EG. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 17 augustus 2022 meegedeeld dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor deze bescherming, omdat hij niet tot de doelgroep behoort zoals gedefinieerd in artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. Verzoeker, van Colombiaanse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij het risico liep zijn werk te verliezen.

De rechtbank heeft op 6 april 2023 de zaak behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet met uitzetting wordt bedreigd, maar dat er wel een spoedeisend belang is bij de beoordeling van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming en dat de staatssecretaris in zijn besluit niet voldoende heeft gemotiveerd waarom verzoeker niet tot de doelgroep behoort.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet onder de doelgroep valt zoals neergelegd in de wetgeving. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gevonden om de doelgroep ruimer op te vatten en heeft geconcludeerd dat het motiveringsgebrek in de bezwaarfase mogelijk kan worden hersteld. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17523

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Boer).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2022 heeft de staatssecretaris verzoeker meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn tijdelijke bescherming 2001/55/EG. Verzoeker behoort niet tot de doelgroep zoals gedefinieerd in artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv 2000).
Verzoeker heeft daartegen op 5 september 2022 bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het verzoek op 6 april 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Verzoeker stelt van Colombiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij is op 12 mei 2022 ingeschreven in de BRP. Op 17 augustus 2022 heeft verzoeker zich in persoon gemeld om een verblijfssticker dan wel O-document te verkrijgen op grond van Richtlijn tijdelijke bescherming. In de aan verzoeker uitgereikte brief van 17 augustus 2022 is aan hem meegedeeld dat niet kan worden vastgesteld dat hij tot de doelgroep, waarvoor tijdelijke bescherming is bedoeld, behoort, omdat verzoeker voldoet niet aan de voorwaarden. Daarom komt hij niet in aanmerking voor tijdelijke bescherming. In die brief is verder onder het kopje “achtergronden van deze brief” gewezen op het besluit van Raad van de EU van 4 maart 2022 (EU) 2022/382. De Raad heeft besloten dat tijdelijke bescherming moet worden verleend aan personen die Oekraïne hebben verlaten in verband met de grootschalige invasie door de Russische strijdkrachten op 24 februari 2022. De lidstaten moeten gelet hierop aan deze groep de rechten toekennen als genoemd in Richtlijn 2011/55/EG (de Richtlijn tijdelijke bescherming). In dit besluit van 4 maart 2022 heeft de Raad een aantal groepen aangewezen die gebruik kunnen maken van deze tijdelijke bescherming. Daarnaast heeft de Raad aangegeven dat de lidstaten zelf kunnen besluiten aanvullende groepen aan te wijzen die een beroep kunnen doen op tijdelijke bescherming. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de Voorzitter van de Tweede Kamer bij brief van 30 maart 20221 medegedeeld aan welke aanvullende groepen Nederland deze tijdelijke bescherming eveneens zal verlenen.
1.2
Verzoeker heeft tegen de brief van 17 augustus 2022 bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker heeft gevraagd om opschorting van de rechtsgevolgen totdat op het bezwaar is beslist. Het verzoek is spoedeisend omdat verzoeker het risico loopt om zijn werk te verliezen.
1.3
In de gronden van het verzoek om een voorlopige voorziening van 26 september 2022 heeft verzoeker gewezen op de gronden van het bezwaarschrift van eveneens 26 september 2022. Omdat verzoeker de op de onderhavige procedure betrekking hebbende stukken nog niet van de staatssecretaris heeft ontvangen, zijn de gronden summier.
1.4
Op 16 februari 2023 heeft verzoeker verzocht om de zaak met spoed af te handelen, mede gezien het aanbod voor werk.
1.5
Op 28 februari 2022 heeft verzoeker aangegeven, onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Den Bosch van 2 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:1008), dat de besluitvorming en met name de motivering zo onzorgvuldig en onvoldragen is, dat toewijzing van het verzoek in de rede ligt. Verzoeker heeft de rechtbank in overweging meegegeven dat de zaak zonder zitting kan worden afgedaan met het oog op de spoedeisendheid.
1.6
Op voornoemde brieven is door de rechtbank abusievelijk niet gereageerd.
1.7
Op 22 maart 2023 heeft verzoeker een brief aan de rechtbank doen toekomen waarin hij heeft aangegeven dat de tijd begint te dringen. De werkgever heeft hem aangegeven dat het aanbod nog wel geldig is, maar dat er nu wel snel uitsluitsel moet komen..
1.8
In reactie op het verzoek van gemachtigde om een spoedige behandeling van het verzoekschrift heeft verweerder bij schrijven van 22 maart 2023 gemotiveerd aangegeven dat verweerder niet inziet wat het spoedeisend belang in deze zaak is op grond waarvan deze zaak binnen de piket zou moeten worden afgehandeld.
1.9
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank besloten het verzoek op 6 april 2023 op zitting te behandelen.
1.1
Verweerder heeft op 27 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
Spoedeisend belang
2.1
Op grond van artikel 8:81 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2
De voorzieningenrechter ziet zich eerst gesteld voor de vraag of verzoeker een spoedeisend belang heeft. Hoewel verzoeker niet met uitzetting wordt bedreigd en of uit de opvang wordt gezet, heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel een spoedeisend belang bij een beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Doelgroep tijdelijke bescherming
3.1
Zoals hiervoor is aangeven is het lidstaten toegestaan ook aanvullende groepen onder de reikwijdte van de zogenoemde tijdelijke bescherming te brengen. Van die bevoegdheid heeft de staatssecretaris gebruik gemaakt. In artikel 3.9a van het Vv 2000 zijn de volgende doelgroepen omschreven: vreemdelingen
die Oekraïense nationaliteit hebben en die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht of die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie zijn gereisd;
de Oekraïense nationaliteit hebben en die kunnen aantonen dat zij in de periode vóór 27 november 2021 feitelijk al in Nederland verbleven; of
beschikken over een op 23 februari 2022 geldige Oekraïense permanente verblijfsvergunning (…).
3.2
Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat, indien de IND op het moment dat vreemdeling zich meldt tot het oordeel komt dat de vreemdeling niet behoort tot de doelgroep van de Richtlijn tijdelijke bescherming, dan een brief wordt afgegeven waarin de weigering is vervat. Hiertegen staat bezwaar open. De betreffende brief is noodgedwongen niet voorzien van een motivering waarin de specifieke omstandigheden van de vreemdeling kenbaar worden betrokken. Dit heeft te maken met de omstandigheid dat de IND aan een zeer omvangrijke groep vreemdelingen tijdig een sticker of O-document dient te verstrekken.
3.3
In het verweerschrift heeft verweerder verder aangegeven dat verzoeker op 12 mei 2022 is ingeschreven in de BRP en op 17 augustus 2022 zich in persoon heeft gemeld. Door verweerder is geconstateerd dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden en niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming. Verzoeker heeft als derdelander nooit over een (tijdelijke) Oekraïense verblijfsvergunning beschikt. In de brief van 17 augustus 2022 is dit kort gezegd verwoord als: “geen verblijfsvergunning.” Daarom is het verzoek van verzoeker om tijdelijke bescherming terecht afgewezen, aldus verweerder.
3.4
Verzoeker voert in bezwaar aan dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Onduidelijk is welke documentatie, welk onderzoek en welke bevindingen aan het besluit ten grondslag liggen. Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat verweerder in het verweerschrift heeft toegegeven dat de besluiten in het kader van de tijdelijke regeling niet goed zijn gemotiveerd. Volgens verzoeker is dit in strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Verder voert verzoeker aan dat hij in de Oekraïne woonde en werkte. In de Oekraïne had hij een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend. Er was zicht op een vergunning in Oekraïne. Verzoeker heeft de stukken waaruit dit alles blijkt expres niet in deze procedure overgelegd, omdat hij vindt dat dit in de bezwaarfase thuishoort. Weliswaar valt verzoeker strikt genomen niet onder de regeling, maar gelet op de kamerstukken kan men zich afvragen of het wel de bedoeling is geweest dat alleen vreemdelingen met een verblijfsvergunning in de Oekraïne in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming. Volgens verzoeker valt hij om voornoemde redenen wel onder de doelgroep. Omdat er nog veel moet worden uitgezocht in de bezwaarfase komt het verzoek om een voorlopige voorziening voor toewijzen in aanmerking, aldus verzoeker.
3.5
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in de brief van 17 augustus 2022 heeft aangegeven dat verzoeker niet voor de tijdelijke bescherming in aanmerking komt, omdat niet kan worden vastgesteld dat verzoeker tot een van de doelgroepen behoort waarvoor tijdelijke bescherming is bedoeld; “
geen verblijfsvergunning”. Omdat verweerder in het verweerschrift zelf ook heeft aangegeven dat de brief noodgedwongen niet is voorzien van een motivering waarin de specifieke omstandigheden van verzoeker kenbaar zijn betrokken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Het voorgaande neemt niet weg dat verweerder het motiveringsgebrek in de bezwaarfase mogelijk kan herstellen.
3.6
Onder deze omstandigheden zal de voorzieningenrechter een belangenafweging doen. Deze valt uit in het nadeel van verzoeker, omdat niet in geschil is dat verzoeker niet onder de doelgroep valt zoals neergelegd in artikel 3.9a, aanhef en onder c, van het Vv 2000. Anders dan verzoeker meent heeft de voorzieningenrechter in de wetsgeschiedenis geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de doelgroep ruimer moet worden opgevat in die zin dat derdelanders die zicht hadden op een vergunning in de Oekraïne ook in aanmerking zouden moeten komen voor tijdelijke bescherming. De voorzieningenrechter ziet ook geen ruimte om de door verweerder aangewezen groepen verder uit te breiden.
4.1
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
4.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De uitspraak is gedaan op 26 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.