ECLI:NL:RBDHA:2023:1008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming Oekraïense verzoekster in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Oekraïense verzoekster die niet langer in aanmerking kwam voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar werd meegedeeld dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd was en dat de persoonlijke omstandigheden van de verzoekster niet in de beoordeling waren meegenomen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, waardoor de verzoekster tot vier weken na de beslissing op bezwaar als ware zij in het bezit van een sticker in haar identiteitsdocument of een O-document moest worden behandeld. Dit betekende dat zij recht had op gemeentelijke opvangvoorzieningen en toegang tot de arbeidsmarkt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van de verzoekster zwaarder wogen dan die van de staatssecretaris, vooral omdat de verzoekster een lopend arbeidscontract had en niet afhankelijk wilde zijn van algemene middelen. De voorzieningenrechter veroordeelde de staatssecretaris ook tot het vergoeden van de proceskosten en het terugbetalen van het griffierecht aan de verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22846

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1992 en van Oekraïense nationaliteit, verzoekster,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.J.M. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat zij niet langer in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (hierna: de Richtlijn tijdelijke bescherming).
Verzoekster heeft tegen dit besluit op 4 november 2022 bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 11 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Verzoekster is op 21 juli 2022 ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Waalwijk. Zij heeft een BSN-nummer gekregen en sindsdien de voorzieningen in het kader van de Richtlijn tijdelijke bescherming gekregen. Zij heeft evenwel geen gebruik gemaakt van de opvang in de Gemeentelijke opvang voor Oekraïners omdat zij bij vrienden verblijft. Wel heeft zij vrijwel direct van de mogelijkheid gebruik gemaakt om in Nederland arbeid te verrichten. Op 27 oktober 2022 heeft verzoekster zich in persoon bij Ahoy te Rotterdam gemeld teneinde een verblijfssticker dan wel Ontheemdendocument (Odocument) te verkrijgen. Hiertoe heeft verzoekster ter plaatste het formulier ten behoeve van een asielaanvraag (M35-H) en een antecentenverklaring ingediend.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft bij standaardbrief van 27 oktober 2022 (het bestreden besluit) meegedeeld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. In deze brief is aangekruist dat zij niet in aanmerking komt voor de tijdelijke bescherming omdat niet kan worden vastgesteld dat zij tot één van de doelgroepen behoort waarvoor tijdelijke bescherming is bedoeld. Daarbij is er een handgeschreven toelichting aan toegevoegd:
“heeft een verblijfsvergunning voor Turkije, verbleef in Turkije al ruim voor 27 november 2021 en is op 18 juli 2022 vanuit Turkije naar Nederland gekomen”. Verweerder plaats daarom geen verblijfssticker in het paspoort of verstrekt geen Odocument. In het besluit is verder vermeld dat zonder deze sticker geen aanspraak meer gemaakt kan worden op de rechten die zijn verbonden aan de status als tijdelijk beschermde. Ook heeft verweerder aangegeven dat de gemeente zal worden bericht dat verzoekster niet als tijdelijk beschermde wordt aangemerkt, waarbij de gemeente haar nader zal informeren over de consequenties daarvan voor het recht op opvang en voorzieningen. Tot slot heeft verweerder medegedeeld dat indien verzoekster asiel wil aanvragen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) die aanvraag in behandeling zal nemen en dat zij gedurende de behandeling van die aanvraag ook recht op opvang heeft bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en dat als zij besluit om geen asielaanvraag in te dienen, verzoekster Nederland in beginsel moet verlaten en dan ook geen opvang en voorzieningen ontvangt.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
3. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt ertoe de rechtsgevolgen van het besluit van 27 oktober 2022 op te schorten tot vier weken na de beslissing op bezwaar en verzoekster toe te staan haar werk voort te zetten en haar te behandelen als ware in het bezit van een verblijfssticker of O-document.
4. Naar de mening van verzoekster is het primaire besluit ondeugdelijk gemotiveerd. Het is niet duidelijk op welke wijze verweerder het onderzoek heeft uitgevoerd en of verweerder zich daadwerkelijk heeft vergewist van haar persoonlijke situatie. Het enkel bekijken van een paspoort zonder verzoekster te horen acht zij daartoe onvoldoende. Volgens verzoekster is het niet correct dat zij een verblijfsvergunning voor Turkije heeft. Weliswaar is verzoekster de afgelopen jaren in het bezit geweest van een verblijfsdocument voor Turkije maar is deze bij besluit van 4 juli 2022 ingetrokken. Verzoekster had kort de tijd gekregen om Turkije te verlaten en zij kon vanwege de oorlog niet terugkeren naar Oekraïne.
Verzoekster meent dat zij wel onder de tijdelijke bescherming zou moeten vallen omdat zij geen misbruik heeft gemaakt van de situatie door vanuit een verblijf in een ander EU-land naar Nederland te reizen. In haar situatie is sprake van een verblijf in Turkije dat zij niet mocht voortzetten waarbij terugkeer naar Oekraïne geen optie is. Verweerder heeft ruimte om de categorieën die tijdelijke bescherming behoeven via aanvullende regelgeving uit te breiden dan wel op individueel niveau te bepalen dat tijdelijke bescherming alsnog van toepassing is, indien daartoe op individueel niveau aanleiding bestaat. Daarnaast blijkt uit de Richtlijn tijdelijke bescherming en het Uitvoeringsbesluit dat verweerder de beginselen in acht dient te nemen van het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) alsmede het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, maar dat verweerder hieraan geen toepassing heeft gegeven.
Verzoekster stelt verder dat verweerder ten onrechte heeft aangegeven dat zij Nederland in beginsel dient te verlaten als zij ervoor kiest geen asielaanvraag in te dienen. Zij heeft immers al een asielaanvraag ingediend en daarmee rechtmatig verblijf gedurende de asielprocedure. Het besluit is onduidelijk en op te vatten als een verkapt terugkeerbesluit.
Tot slot stelt verzoekster dat verweerder voorbijgaat aan het doel van de Richtlijn tijdelijke bescherming om de asielprocedure te ontlasten door verzoekster alsnog naar Ter Apel te sturen voor het indienen van een asielaanvraag. Bovendien zijn toezeggingen gedaan om Oekraïners buiten de reguliere instroom te houden. Daarnaast geldt voor de grote groep derdelanders die eveneens uit Oekraïne zijn vertrokken als gevolg van de oorlog dat een versnelde procedure is ingericht omdat zij niet meer onder de tijdelijke bescherming vallen. Niet valt in te zien waarom een dergelijke regeling niet ook kan gelden voor de (steeds groter wordende groep) Oekraïners die buiten de Regeling tijdelijke bescherming vallen.
Standpunt verweerder
5. Verweerder heeft in het verweerschrift de achtergrond van de Richtlijn tijdelijke bescherming, de implementatie daarvan in de Nederlandse wetgeving en de uitvoeringspraktijk geschetst. Tevens heeft verweerder het standpunt nader uiteengezet dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor tijdelijke bescherming omdat verzoekster in het bezit was van een Turkse verblijfsvergunning en zij reeds geruime tijd voor 27 november 2021 in Turkije verbleef. Immers, uit de in- en uitreisstempels in het paspoort van verzoekster is op te maken dat zij in ieder geval sinds 2018 haar thuisbasis heeft gehad in Turkije. Ook kon worden vastgesteld dat verzoekster vanuit Turkije naar Nederland is gereisd. Verweerder meent dan ook dat verzoekster niet ontheemd is geraakt als gevolg van het gewapend conflict in Oekraïne, zodat zij niet valt onder de in artikel 3.9a Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) gedefinieerde doelgroepen en daarom niet valt onder één van de categorieën Oekraïners waarvoor de tijdelijke bescherming is bedoeld. Met betrekking tot de vraag op welke wijze verweerder zich ervan heeft vergewist of verzoekster in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming, merkt verweerder op dat op de stickerlocatie aan de hand van onder meer het paspoort, en de daarin geplaatste stempels, is bezien wanneer verzoekster vertrokken is uit Oekraïne, waarbij de medewerker nog aanvullende vragen kan stellen om duidelijkheid te verkrijgen op de vraag of iemand voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor tijdelijke bescherming. Naar de mening van verweerder was in dit geval het paspoort voldoende om vast te stellen dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden en daarbij hoeft geen belangenafweging te worden gemaakt, zodat daarom ook geen noodzaak bestond om hier verder naar te vragen voorafgaand aan het besluit op de stickerlocatie. Verweerder is van oordeel dat het besluit summier maar voldoende is gemotiveerd nu het uitsluitend gaat om de vaststelling of verzoekster in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming en een belangenafweging niet tot gevolg heeft dat verzoekster voldoet aan de voorwaarden, zoals neergelegd in artikel 3.9a VV 2000.
6. Verder merkt verweerder op dat voor een verdere uitbreiding van de categorieën vreemdelingen waarvoor de Regeling tijdelijke bescherming geldt geen aanleiding bestaat. Verweerder volgt niet dat is verzuimd om (kenbaar) toepassing te geven aan het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel of aan de grondrechten uit het Handvest. Weliswaar heeft verweerder de mogelijkheid om de doelgroepen uit te breiden, maar ziet hier op dit moment geen aanleiding toe om ruimhartiger te zijn.
7. Verweerder wijst erop dat verzoekster zich in Ter Apel kan melden om een asielaanvraag in te dienen indien zij meent niet naar haar land van herkomst of een derde land terug te kunnen keren. De omstandigheid dat ervoor is gekozen om personen die in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming niet langs Ter Apel te laten gaan om de asielprocedure te doorlopen, maakt niet dat dit voor de personen die niet in aanmerking komen voor de Regeling tijdelijke bescherming en die menen niet terug te kunnen naar Oekraïne of een derde land dit alsnog te verlangen omdat dit de weg die elke asielzoeker dient te doorlopen. Er is ook geen sprake van een verkapt terugkeerbesluit. Daartoe acht verweerder redengevend dat verzoekster zich heeft gemeld bij de gemeente om gebruik te maken van de Regeling tijdelijke bescherming en daarmee een (onvolledige) asielaanvraag heeft ingediend, maar dat met de afwijzing van aanspraken op tijdelijke bescherming de (onvolledige) asielaanvraag niet is komen te vervallen. Daarom heeft verzoekster volgens verweerder nog steeds rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Hierbij geeft verweerder wel aan dat het dan aan verzoekster is om, als zij meent niet te kunnen terugkeren naar Oekraïne, zich te melden in Ter Apel om aldaar de asielaanvraag te formaliseren en als zij dat niet doet verweerder op enig moment een terugkeerbesluit moet nemen als onderdeel van een besluit tot buitenbehandelingstelling omdat zij zich niet in Ter Apel heeft gemeld voor het doorlopen van de asielprocedure. Verweerder meent dan ook dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
Beoordeling voorzieningenrechter
Spoedeisend belang
8. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de rechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat het besluit van 27 oktober 2022 impliceert dat verzoekster geen aanspraak meer kan maken op de rechten die verbonden zijn aan de status tijdelijk beschermde. In de rechtsmiddelenclausule van het besluit staat niet of het indienen van bezwaar schorsende werking heeft. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het bezwaar naar zijn oordeel geen schorsende werking heeft. Dit betekent dat verzoekster in onzekerheid verkeert of zij hangende de behandeling van haar bezwaar aanspraak kan (blijven) maken op de rechten die zijn verbonden aan de status als tijdelijk beschermde, zoals toegang tot de arbeidsmarkt en gemeentelijke voorzieningen. Verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat haar werkgever, gelet op de onduidelijkheid van haar situatie haar niet meer in wil zetten. Tevens heeft zij aangegeven dat zij geen gebruik kan maken van de medische voorzieningen zoals die worden verstrekt door de gemeente omdat verweerder haar administratieve code heeft aangepast. De gemeente kan en wil haar daarom niet van voorzieningen voorzien. Verweerder ter zitting heeft aangeven dat hij niet, ook niet bij benadering, kan aangeven hoelang de behandeling van het bezwaar gaat duren. Gelet hierop blijft verzoekster in onzekerheid en kan zij niet beschikken over de gemeentelijke voorzieningen. Dit levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang op bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
Inhoudelijke beoordeling
10. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
11. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in de stelling dat het besluit, hoewel summier, voldoende is gemotiveerd. Het in deze zaak ingenomen standpunt van verweerder strookt niet met het standpunt dat recent in soortgelijke zaken door verweerder is ingenomen [1] . Daarin heeft verweerder erkend dat de besluiten geen motivering bevatten waarin de omstandigheden van aanvragers kenbaar zijn betrokken. Verweerder heeft daarbij als reden aangegeven dat noodgedwongen is gekozen voor een standaardbrief omdat het gaat om aanzienlijke aantallen en het beter en meer motiveren van de afwijzingen tot een capaciteitsgebrek bij de IND en tot aanzienlijke vertragingen in het proces leiden. Verweerders huidige standpunt in het verweerschrift en ter zitting, dat een verdere motivering niet noodzakelijk is nu het enkel gaat om aan de hand van de gegevens in het paspoort vast te stellen of verzoekster onder de Richtlijn tijdelijke bescherming valt of niet en haar persoonlijke feiten en omstandigheden niet maken dat zij wel voldoet aan de voorwaarden, wordt niet gevolgd. Verweerder had bij de beoordeling niet zonder meer voorbij mogen gaan aan de persoonlijke omstandigheden van verzoekster en had zich niet uitsluitend mogen baseren op de gegevens in het paspoort. Het besluit van verweerder heeft als gevolg voor verzoekster dat zij niet langer aanspraak kan maken op de eerder aan haar toegekende rechten die gelden voor tijdelijke beschermden, ook deze omstandigheid en de gevolgen daarvan voor verzoekster had verweerder bij zijn besluitvorming moeten betrekken. Daarbij komt dat in het bestreden besluit door verweerder de gevolgen van de afwijzing onjuist zijn weergegeven. Hetgeen ook blijkt uit verweerder standpunt in het verweerschrift. Het besluit vermeldt dat als verzoekster besluit om geen asielaanvraag in te dienen, zij Nederland in beginsel moet verlaten en dan ook geen opvang en voorzieningen ontvangt. Deze mededeling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onjuist nu verzoekster reeds een asielaanvraag heeft ingediend op 27 oktober 2022 toen zij het M35-H formulier indiende bij verweerder. Verzoekster heeft dus rechtmatig verblijf hangende de beoordeling van haar asielaanvraag en hoeft Nederland niet, ook niet in beginsel, te verlaten. Dat verzoekster deze aanvraag nog moet formaliseren in Ter Apel maakt dit niet anders. Deze plicht om Nederland te verlaten kan immers pas eerst ontstaan nadat verweerder een definitief besluit heeft genomen op de asielaanvraag, hetgeen verweerder met het bestreden besluit niet heeft gedaan en wat gelet op het besluit- en vertrekmoratorium verweerder op dit moment ook niet kan doen.
12. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken bevat. Verweerder kan deze gebreken herstellen in de bezwaarfase. De voorzieningenrechter ziet af van een rechtmatigheidsoordeel over hetgeen verder door verzoekster is aangevoerd. Dit vergt een nader onderzoek en beoordeling waarvoor deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. De voorzieningenrechter zal hierna beslissen op grond van een belangenafweging.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van verzoekster om gebruik te kunnen maken van de gemeentelijke voorzieningen en toegang te blijven houden tot de arbeidsmarkt zwaarder wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing van het verzoek. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekster een lopend arbeidscontract heeft overgelegd waarmee het voor haar mogelijk is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en niet afhankelijk te zijn van algemene middelen. Het verzoek wordt toegewezen in die zin dat verzoekster dient te worden behandeld als ware zij in het bezit van een sticker in haar identiteitsdocument dan wel een Odocument en zij in aanmerking komt voor gemeentelijke (opvang)voorzieningen en het uitoefenen van arbeid in loondienst tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
14. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen tot het vergoeden van de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, waarbij de waarde per punt € 837,00 bedraagt en de wegingsfactor 1 is).
15. Ook moet de verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat verzoekster tot vier weken na de te nemen beslissing op het bezwaar dient te worden behandeld als ware zij in het bezit van een sticker in zijn identiteitsdocument dan wel een Ontheemdendocument (Odocument);
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,– aan verzoekster terug te betalen
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van rechtbank Den Haag van 6 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14589.