ECLI:NL:RBDHA:2023:6086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.8660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid Duitsland voor asielaanvraag onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Algerijnse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. In de overwegingen van de rechtbank werd uiteengezet dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat Duitsland verantwoordelijk was voor de asielaanvraag, aangezien Nederland op 5 december 2022 een verzoek om terugname naar Duitsland had gedaan, dat door Duitsland op 6 december 2022 was aanvaard. De eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Duitsland en voerde aan dat hij geen asielaanvraag in Duitsland had ingediend, maar daar alleen was opgenomen in een ziekenhuis. Hij stelde dat de staatssecretaris ten onrechte geen gebruik had gemaakt van artikel 17 van de Dublinverordening en dat er systeemgebreken in Duitsland waren die een effectieve rechtsgang in gevaar zouden kunnen brengen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat Duitsland zijn verplichtingen nakomt en dat de eiser niet had aangetoond dat Duitsland niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigden. Het beroep werd dan ook kennelijk ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en de eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8660

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.8661. Hierop zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 5 december 2022 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard op
6 december 2022.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan. Eiser stelt dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat Duitsland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Eiser heeft verklaard geen asielaanvraag te hebben gedaan in Duitsland maar enkel in Duitsland te hebben verbleven omdat hij hier was opgenomen in een ziekenhuis. Een claimakkoord is volgens eiser slechts een indicatie waartegen tegenbewijs mogelijk is. Eiser heeft verklaard via Spanje, Frankrijk en Zwitserland naar Duitsland te zijn gereisd. Het zou veel eerder voor de hand liggen om eiser in overeenstemming met de Dublinverordening te claimen bij Spanje of Frankrijk. Voorts is eiser van mening dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van artikel 17 van de Dublinverordening. Ten aanzien van Duitsland kan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser verwijst naar het AIDA-rapport van 8 april 2022. Eiser stelt dat asielzoekers in Duitsland zelf het honorarium van hun advocaat moeten betalen en dat bij rechtbankprocedures rechtsbijstand niet is gegarandeerd. Systeemgebreken in Duitsland kunnen vooralsnog niet worden uitgesloten. Ook uit het AIDA-rapport van 2021 blijkt volgens eiser dat het aantal aan Duitsland over te dragen vreemdelingen vele malen groter is dan het aantal vreemdelingen dat daadwerkelijk wordt overgedragen. Ten onrechte gaat verweerder er vanuit dat eiser zich had moeten wenden tot de Duitse autoriteiten. Dit is niet realistisch of bij voorbaat kansloos gezien het feitelijk ontbreken van rechtshulp, de taalbarrière en het gebrek aan een sociale kring. Verweerder moet nader onderzoek doen naar de positie van Dublinterugkeerders in Duitsland.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat de Duitse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen, waarmee Duitsland ook zijn verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag heeft erkend. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om nader onderzoek te doen naar de door eiser gestelde verantwoordelijk van Spanje of Frankrijk. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat verweerder op 15 november 2022 een terugnameverzoek naar Zwitserland heeft verzonden. Zwitserland heeft de claim niet geaccepteerd onder verwijzing naar de verantwoordelijkheid van Duitsland. Eisers stelling dat hij in Duitsland geen asielaanvraag heeft ingediend is niet onjuist, echter is hij aldaar aangehouden op grond van illegaal verblijf. Bij deze aanhouding was een Zwitserse EURODAC-treffer en eiser is succesvol geclaimd bij Zwitserland. Omdat eiser niet tijdig is overgedragen door Duitsland aan Zwitserland, is daarmee de verantwoordelijkheid van Duitsland vast komen te staan. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. Eiser is daarin niet geslaagd. De stelling van eiser dat hij in Duitsland geen recht heeft op gefinancierde rechtsbijstand, biedt geen indicaties voor het oordeel dat de Duitse asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat lidstaten kunnen voorzien in rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de asielprocedure in eerste aanleg. Van een verplichting daartoe is geen sprake. Voorts biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat Duitsland in strijd handelt met deze richtlijn en dat eiser in Duitsland een effectief rechtsmiddel wordt onthouden. Daarbij komt dat als eiser problemen ervaart met betrekking tot de asielprocedure in Duitsland, hij hierover dient te klagen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser dit heeft gedaan of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
4.2.
Voor zover eiser een beroep doet op artikel 17 van de Dublinverordening, overweegt de rechtbank dat verweerder in hetgeen eiser heeft aangevoerd in redelijkheid geen bijzondere individuele omstandigheden aanwezig heeft hoeven achten die maken dat eisers overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken.
5. Het beroep is kennelijk ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.