ECLI:NL:RBDHA:2023:6054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.10652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van asielzoeker op grond van Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot risico op onttrekking aan toezicht

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een asielzoeker die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel terecht had opgelegd, gezien de omstandigheden van de eiser, waaronder zijn eerdere onttrekking aan het toezicht en het feit dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor bewaring, zowel de zware als de lichte gronden, voldoende waren om het risico op onttrekking aan te nemen. De eiser had zijn asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de bewaring onrechtmatig te achten. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om een lichter middel dan bewaring toe te passen, en dat de staatssecretaris de persoonlijke omstandigheden van de eiser voldoende had meegewogen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10652

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, staatssecretaris,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 21 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is tezamen met de tolk op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. De gemachtigde van eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Eiser heeft ter zitting twijfels geuit over de vertegenwoordiging door zijn gemachtigde. Uiteindelijk heeft eiser expliciet de wens kenbaar gemaakt om de behandeling van zijn beroep doorgang te laten vinden. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (de b-grond) en c (de c-grond), van de Vw 2000. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.2.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Tevens heeft de staatssecretaris in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (c-grond). Voorts heeft de staatssecretaris gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen
1.3.
De staatssecretaris heeft ter zitting de gronden 3d en 4a laten vallen.
2. Namens eiser is in beroep het volgende aangevoerd. Eiser betwist dat hij zijn asielaanvraag enkel heeft ingediend met als doel de uitzetting te frustreren. Dit betreft een aanname van de staatssecretaris en hierop kan geen besluit worden gebaseerd. De reden dat eiser nu pas een asielaanvraag heeft ingediend is dat hij nooit eerder naar voren heeft durven brengen dat hij homoseksueel is en dat hij hierdoor niet terug kan keren naar Marokko. Op het moment dat zijn Marokkaanse identiteit is vastgesteld, zag eiser geen andere optie meer dan zijn homoseksualiteit naar voren te brengen in een asielprocedure. De c-grond kan daarom niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Verder voert eiser aan dat zware grond 3d niet aan hem kan worden tegengeworpen omdat hij reeds alle informatie heeft verstrekt waarover hij beschikt en hij ook telkens in gesprek is gegaan met de regievoerder. Ook lichte grond 4c kan niet aan hem worden tegengeworpen nu deze niet in de maatregel is gemotiveerd. Verder stelt eiser dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Eiser verblijft in totaal al bijna vier maanden in bewaring en is nog steeds niet uitgezet naar Marokko. Ook is er nog geen reactie gekomen op de laissez-passer (lp) aanvraag en leert het verleden dat Marokko niet meewerkt aan lp-aanvragen. Gelet hierop had volgens eiser ook kunnen worden volstaan met een lichter middel.
3. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de c-grond terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd omdat gezien het feit dat eiser al sinds 27 december 2022 in bewaring verblijft en hij nooit heeft aangegeven angst te hebben terug te keren naar Marokko het vermoeden bestaat dat eiser de asielaanvraag enkel heeft ingediend om de uitzetting te frustreren. Eiser heeft eerder enkel economische omstandigheden naar voren gebracht voor zijn verblijf in Nederland. Verder stelt de staatssecretaris dat zicht op uitzetting geen rol speelt bij een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vw 2000.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de b-grond terecht aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, nu is gebleken dat eiser op 5 april 2023 een asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank overweegt verder dat de zware en lichte gronden 3b, 3c, 3i, 4a, en 4d, in samenhang bezien, voldoende grond vormen om het risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft immers verklaard dat hij niet naar Marokko maar naar Spanje is vertrokken nadat aan hem op 29 juli 2020 een terugkeerbesluit en inreisverbod zijn uitgereikt. Ter zitting heeft hij dit nogmaals bevestigd (3c). Duidelijk is dat eiser sindsdien illegaal in Europa verblijft en dat hij zich bij terugkomst naar Nederland niet heeft gemeld bij de Korpschef. Eiser is pas weer in het zicht van de Nederlandse autoriteiten geraakt tijdens zijn strafrechtelijke aanhouding op 24 december 2022 (3b). Verder heeft eiser op 5 april 2023 een asielaanvraag ingediend waarmee hij te kennen geeft niet terug te willen keren naar Marokko (3i). Daarnaast voldoet eiser niet aan de artikelen 4.21 en 4.37 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser heeft namelijk verklaard niet te beschikken over de juiste documenten en eiser heeft zijn illegale verblijf in Nederland niet gemeld bij de Korpschef (4a). Verder heeft eiser aangegeven in het bezit te zijn van slechts € 6,50 (4d). De staatssecretaris heeft bij de lichte gronden 4a en 4d ook terecht gemotiveerd dat deze gronden een onttrekkingsrisico met zich meebrengen. Uit de gronden blijkt dat er in beginsel een reëel risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Ook de c-grond heeft de staatssecretaris terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. De staatssecretaris heeft deugdelijk gemotiveerd dat het feit dat eiser pas na drie maanden zijn asielwens heeft geuit twijfel geeft over de oprechtheid van de aanvraag. De stelling van eiser dat hij na de bevestiging van zijn Marokkaanse nationaliteit geen andere optie zag dan asiel aanvragen doet hier niet aan af.
4.2.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat er in dit geval geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Verder staat vast dat eiser geen medische omstandigheden kenbaar heeft gemaakt waar rekening mee moet worden gehouden en heeft de staatssecretaris de persoonlijke omstandigheden van eiser kenbaar en deugdelijk meegewogen. De staatssecretaris heeft de familieomstandigheden van eiser voldoende bij de beoordeling van het lichter middel betrokken. De rechtbank is voorts niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Dat eiser ter zitting heeft aangegeven zijn asielprocedure op een normale manier te willen laten verlopen, maakt voorgaande niet anders. Ook de gestelde bedreigingen vanuit zijn familie en de Marokkaanse gemeenschap maken niet dat eiser niet in bewaring kan verblijven. De rechtbank ziet ook in het gestelde gebrek aan zicht op uitzetting naar Marokko geen reden om een lichter middel op te leggen. De rechtbank merkt in dit kader op dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552). De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
4.4.
Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.