ECLI:NL:RBDHA:2023:6046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf voor een zwakbegaafde referent en zijn meerderjarige zus

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiseres, een meerderjarige zus van een zwakbegaafde referent, tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) af te geven. Eiseres, geboren in 1969 met de Dominicaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend om bij haar broer, geboren in 1986 en in het bezit van de Nederlandse nationaliteit, te kunnen verblijven. De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen omdat er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen hen, wat volgens de staatssecretaris noodzakelijk is voor het bestaan van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank heeft de zaak op 10 maart 2023 behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en referent niet als meer dan gebruikelijk kon worden aangemerkt. De rechtbank wees op de hechte band tussen hen en het feit dat eiseres de enige is die voor referent kan zorgen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de vereiste belangenafweging en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden.

De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.674, en het griffierecht van € 184. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden geraadpleegd via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.700

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 december 2022 (het bestreden besluit) over de weigering van afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam referent] (referent), met [naam begeleider] als begeleider. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1969 en heeft de Dominicaanse nationaliteit. Referent is haar broer, geboren op 6 augustus 1986 en in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Op 8 november 2019 is een aanvraag ingediend voor afgifte van een mvv voor eiseres. Eiseres wil permanent bij referent verblijven. Als toelichting is bij de aanvraag opgemerkt dat referent sinds 2005 volledig zorgafhankelijk is als gevolg van niet aangeboren hersenletsel. Eiseres wil de zorg voor referent op zich gaan nemen.
2. Op 16 maart 2020 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De reden hiervoor is dat niet was gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Daarom is geen familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] aangenomen. Op 27 oktober 2020 heeft verweerder het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 augustus 2021 het besluit van 27 oktober 2020 vernietigd, maar daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. [2] In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Dit omdat verweerder had nagelaten om, na de vaststelling dat tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, nog een alle relevante feiten en omstandigheden omvattende belangenafweging te verrichten. Verweerder is opgedragen om aan de hand van de actuele feiten en omstandigheden opnieuw te beoordelen of er tussen eiseres en referent meer dan normale emotionele banden bestaan en om daarbij de vereiste belangenafweging te verrichten. [3]
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder heeft nogmaals overwogen dat tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijk afhankelijkheid en dat daarom geen familie- of gezinsleven bestaat zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Gelet hierop en na beoordeling van alle relevante feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang weegt volgens verweerder het belang van de Nederlandse overheid bij een terughoudend toelatingsbeleid zwaarder dan het persoonlijke belang van eiseres om bij haar broer in Nederland te verblijven.
4. Eiseres voert hier in beroep tegen aan dat verweerder het criterium van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid te strikt heeft ingevuld. Er is sprake van een hechte familieband tussen eiseres en referent. De (emotionele) band tussen hen is sterker dan normaal bij familieleden. Eiseres is het enige familielid dat voor referent kan en wil zorgen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat referent functioneert als minderjarige. Dat er wel sprake is van familieleven is ook relevant voor de belangenafweging. Niet valt in te zien dat het verblijf van eiseres in Nederland het economisch welzijn van Nederland zal aantasten. Eiseres zal geen beroep doen op publieke middelen. Daarbij komt dat sprake is van een belemmering om het gezinsleven in het land van herkomst van eiseres uit te oefenen. In de weging van de belangen is onvoldoende oog geweest voor een
“fair balance”.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Bij de beoordeling van een aanvraag voor de afgifte van een mvv wordt nagegaan of de aanvrager voldoet aan de eisen voor een daarna te verlenen verblijfsvergunning. [4] Partijen zijn het er niet over eens of Nederland op grond artikel 8 van het EVRM verplicht is om eiseres verblijfsrecht toe te staan vanwege de familieband met referent.
6. Het is vaste rechtspraak van het EHRM [5] dat pas kan worden gesproken van een door artikel 8 van het EVRM beschermd gezinsleven tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than the normal emotional ties’); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (‘additional elements of dependancy’). Uit de rechtspraak volgt ook dat de vraag naar beschermd gezinsleven van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden. Hierbij kan onder meer relevant zijn: de eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Als eenmaal het bestaan van een door artikel 8 van het EVRM beschermd familie- of gezinsleven is vastgesteld, moet worden beoordeeld of een vreemdeling vanwege dat familie- of gezinsleven ook moet worden toegelaten tot Nederland. Daarvoor moet verweerder een belangenafweging maken waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden betrekt.
7. In de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 [6] is overwogen dat bij de hiervoor bedoelde belangenafweging dezelfde feiten en omstandigheden van belang zijn als die bij de beantwoording van de vraag naar een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Die vraag naar de feitelijke band tussen de betrokkenen staat daarom niet los van de belangenafweging. Gelet op die verwevenheid heeft de Afdeling – anders dan voorheen – geoordeeld dat verweerder niet mag volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig familieleven bestaat, maar dat hij altijd een belangenafweging moet verrichten, waarbij de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken.
8. Ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2022 heeft verweerder met instemming van eiseres schriftelijk informatie ingewonnen over de actuele relevante feiten en omstandigheden voor de beoordeling van de aanvraag in bezwaar. Behalve antwoorden op vragen van verweerder zijn nog aanvullende schriftelijke verklaringen overgelegd van Monique Struijk Khidous, de persoonlijk begeleider van de dagbesteding ’t Haegje Amarant en zorgverleners Eliga Davelaar en Eulalie Sendar.
9. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder aanneemt dat referent sinds een suïcidepoging in 2005 volledig afhankelijk is van zorg en voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen niet zelfstandig kan functioneren. Wel heeft hij eigen woonruimte. Tot haar overlijden in 2017 is referent verzorgd door zijn moeder. Sindsdien wordt de zorg volledig verleend door zorginstanties. Verweerder leidt hier terecht uit af dat referent voor het verrichten van de noodzakelijke zorghandelingen niet exclusief afhankelijk is van eiseres. Voor zover eiseres stelt dat zij het niet wenselijk vindt dat referent geen 24-uurszorg ontvangt, heeft verweerder er terecht op gewezen dat ook geen indicatie voor 24-uurszorg is gesteld. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de huidige vorm waarin referent zorg ontvangt niet zal worden gecontinueerd.
10. Het voorgaande neemt niet weg dat eiseres - naar zij onbetwist heeft gesteld - sinds het overlijden van haar moeder meerdere malen op basis van een visum voor kort verblijf voor een periode van drie maanden naar Nederland is gekomen om bij referent te verblijven en hem (mee) te verzorgen. Daarnaast is er tussen beiden vrijwel dagelijks contact. Referent heeft, buiten een oom met wie hij geen contact heeft, geen familie in Nederland. Ter zitting is desgevraagd toegelicht dat referent buiten zijn verzorgers en het bezoek aan de dagbesteding geen sociale contacten onderhoudt. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er dan ook niet in geslaagd om inzichtelijk te motiveren waarom het mede gelet op deze omstandigheden en de voorgeschiedenis van referent niet voldoende aannemelijk moet worden geacht dat referent emotioneel afhankelijk is (geworden) van eiseres en daardoor de band tussen eiseres en referent hechter is dan gemiddeld tussen een meerderjarige broer en zus. De schriftelijke verklaringen van de persoonlijk begeleider van de dagbesteding en de verzorgers van referent lijken hiervoor in ieder geval aanknopingspunten te bieden. Hieruit komt immers naar voren dat eisers gedrag en functioneren opmerkelijk verbetert of verslechtert naargelang eiseres wel of niet bij hem in Nederland verblijft. Van belang hierbij is nog dat referent blijkens de overgelegde stukken functioneert op een zwakbegaafd niveau (IQ55). Verweerders motivering dat het onvoldoende is voor het aannemen van emotionele afhankelijkheid dat de bezoeken van eiseres een positief effect hebben op referent, is onvoldoende. Hierbij wordt nog opgemerkt dat verweerder wel wil aannemen dat de band tussen eiseres en referent de afgelopen jaren is gegroeid.
11. Zoals verweerder overweegt in het bestreden besluit vormt het al dan niet aannemen van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid een zwaarwegend element binnen de belangenafweging. Nu verweerder in zijn belangenafweging er op onjuiste gronden van uit is gegaan dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid ontbreekt, kan niet worden gezegd dat de uitkomst van die belangenafweging evenwichtig is.
12. Het beroep is om die reden gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat een besluit op bezwaar deugdelijk gemotiveerd moet worden. De rechtbank zal verweerder opdragen om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. Daarbij dient verweerder een nieuwe belangenafweging te maken zoals vereist op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank zal een termijn stellen van acht weken.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674. Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 184 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak en binnen acht weken na de verzending ervan opnieuw een besluit op bezwaar aan eiseres bekend te maken;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €184 aan eiseres te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.AWB 20/8634.
3.Bij uitspraak van 12 oktober 2022, 202106051/1/V2.
4.Artikelen 2p en 2q van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.