ECLI:NL:RBDHA:2023:5986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL22.4782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag met dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 21 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 27 augustus 2021 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in artikel 42 van de Vreemdelingenwet, is verstreken. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden om deze termijn te verlengen. Eiser heeft verzocht om een beslissing binnen twee weken, maar verweerder heeft gesteld dat het beroep niet tijdig is ingediend. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris in gebreke is gebleven. De rechtbank legt verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4782

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: L. el Razouki).

Procesverloop

Eiser heeft op 21 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 27 augustus 2021.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de
Awb. [1]

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 27 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend. Op grond van
artikel 42, eerste lid, van de Vw [2] bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 27 februari 2022 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een
beslissing op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 3 maart 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Deze is door verweerder op 4 maart 2022 ontvangen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een
besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te
nemen binnen een termijn van twee weken.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet tijdig beslissen terecht is ingediend, omdat de beslistermijn is verstreken. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 8 juli 2020 [4] , op het standpunt dat de beslistermijn die de rechtbanken moeten opleggen in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort mag zijn. Verweerder is voornemens eiser uit te nodigen voor de start van de AA-procedure op 10 mei 2022. Daarom is verzocht om op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb een beslistermijn op te leggen van 8 weken vanaf de start van de AA-procedure. Verder stelt verweerder dat het niet mogelijk is om een rechterlijke dwangsom aan de uitspraak te verbinden.
6. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het
bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten
met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn
stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
7. Zoals de Afdeling in de door verweerder genoemde uitspraak heeft overwogen, houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. [5] Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
8. De rechtbank stelt vast dat het verzoek van verweerder dateert van 6 april 2022, inmiddels dus al ruim twaalf maanden geleden. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder thans binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak is bekendgemaakt een beslissing op de aanvraag moet nemen.
9. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 [6] volgt dat artikel 1 van de
Tijdelijke wet [7] , zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is, voor zover daarin is
bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van
toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel
voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat de
bestuursrechter óók in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een
besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat de staatssecretaris
binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een
nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft de
uitspraak na te leven.
10. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor
elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met
een maximum van € 7.500.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser
gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten
bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per
punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van
oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro)
verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met
een maximum van € 7.500 (vijfenzeventighonderd euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Dit volgt ook uit artikel 31, tweede lid, richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).
7.Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.