In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Libische nationaliteit, op 20 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft verweerder op 6 februari 2023 in gebreke gesteld en vervolgens op 22 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. Eiser heeft rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft ook verwezen naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van toepassing is op asielaanvragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld over de verbindendheid van deze wet en de mogelijkheid van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom. De rechtbank heeft bepaald dat de Staatssecretaris een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser binnen een nieuwe termijn van acht weken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser is ook in de proceskosten van € 418,50 vergoed.