ECLI:NL:RBDHA:2023:5973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
NL23.8
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft eiseres, van Iraakse nationaliteit, op 25 november 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 8 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Zwolle op 2 april 2021. Het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) leidde echter tot vernietiging van het eerdere besluit op 18 augustus 2021. De Staatssecretaris heeft vervolgens de beslistermijn verlengd tot 16 november 2022, maar eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen. Op 2 januari 2023 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is gegrond verklaard, en de rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen op de asielaanvraag. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiseres zijn vastgesteld op € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam],
geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [v-nummer]
[naam],
geboren op [geboortedatum]
V-nummer: [v-nummer] ,
[naam],
geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [v-nummer] ,
allen van Iraakse nationaliteit
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 25 november 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 8 januari 2020 heeft verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 2 april 2021 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle (zaaknummer NL20.676) het tegen dat besluit door eiseres ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is op 18 augustus 2021 gegrond verklaard en het besluit van 8 januari 2020 is vernietigd.
Verweerder heeft op 10 februari 2022 aan eiseres laten weten de beslistermijn te verlengen tot 16 november 2022 op grond van artikel 42, vierde lid, Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Bij brief van 17 november 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 2 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft op 16 januari 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze wettelijke beslistermijn is verstreken, dat eiseres verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (hierna: de Tijdelijke wet) is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
7. De ABRvS heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) en dat de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de ABRvS is het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de ABRvS wél in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijk wet is in zoverre onverbindend.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat verweerder alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de ABRvS verweerder gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is.
9. De ABRvS heeft in de hierboven genoemde uitspraak van 8 juli 2020 tevens overwogen dat de rechter er in asielzaken rekening mee houdt dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Dit aspect van behoorlijk bestuur is een algemeen beginsel van het Unierecht waaraan de rechter toetst (arrest van het Hof van Justitie van 8 mei 2014, H.N., ECLI:EU:C:2014:302, punten 49, 50 en 56). Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn verplicht lidstaten procedures in elk geval uiterlijk binnen 21 maanden af te ronden. De rechter stelt dus geen onnodig lange nadere termijn en neemt in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht.
10. Bij de bepaling van de termijn die aan verweerder wordt opgelegd om een nieuw besluit te nemen, neemt de rechtbank enerzijds deze maximale beslistermijn in acht. Eiseres heeft haar asielaanvraag op 25 november 2019 ingediend. De bovengrens van 21 maanden, waarbinnen verweerder de asielaanvraag moet hebben behandeld, is op 26 augustus 2021 overschreden. Verweerder kan dus niet meer binnen redelijke termijn een beslissing nemen op de asielaanvraag van eiseres.
11. De rechtbank neemt anderzijds in aanmerking dat de besluitvorming op de asielaanvraag op zorgvuldige wijze dient te gebeuren. Uit het verweerschrift blijkt weliswaar dat eiser nog niet is gehoord, maar omdat de maximale beslistermijn inmiddels is verstreken, kan verweerder niet worden gevolgd in zijn verzoek om daarbij het 8 + 8 model in acht te nemen. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen acht weken op de asielaanvraag van eiser dient te beslissen.
12. Gelet op voornoemde rechtspraak van de ABRvS ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn van acht weken overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,- overeenkomstig de vaste, in uitspraken neergelegde, praktijk.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van N.G. Fuller, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.