ECLI:NL:RBDHA:2023:5912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
C/09/644131 / JE RK 23-487 en C/09/644920 / JE RK 23-600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de opvoedcapaciteiten van ouders in het kader van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 28 maart 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige01]. De ouders vertonen een hulp mijdende houding, wat leidt tot grote zorgen over de gezondheid en veiligheid van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor de pasgeborene te bieden die noodzakelijk is, gezien hun psychische problematiek en de onveilige thuissituatie. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ernstige zorgen geuit over de ontwikkeling van [minderjarige01], vooral gezien de zwangerschapsdiabetes van de moeder en de ambivalente houding van de ouders ten opzichte van hulpverlening. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar toegewezen en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van drie maanden verleend, met de mogelijkheid tot verlenging. De kinderrechter heeft ook bepaald dat de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling betrokken blijven bij de situatie van [minderjarige01] en dat er een voortgangsverslag moet worden overlegd voor de volgende zitting. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/644131 / JE RK 23-487 en C/09/644920 / JE RK 23-600
Datum uitspraak: 28 maart 2023

Beschikking van de kinderrechter

I. Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
II. Niets meer te beslissen ten aanzien van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van de op 9 maart 2023 (hierna te noemen: verzoekschrift I) en 27 maart 2023 (hierna te noemen: verzoekschrift II) ingekomen verzoekschriften van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2023,

hierna te noemen: [minderjarige01] ,
hierna ook te noemen: het nog ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] .
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de man01]

hierna te noemen: de vader,
per briefadres te [plaats01] ,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Op 26 maart 2023 heeft mr. M.H. Rochat, kinderrechter in deze rechtbank, mondeling (buiten kantooruren) beslist dat:
- het nog ongeboren kind van de moeder als reeds geboren moet worden aangemerkt;
- het nog ongeboren kind van [geboortedatum01] 2023 tot 31 maart 2023 om 17.00 uur voorlopig onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling;
- de gecertificeerde instelling gemachtigd is om het nog ongeboren kind gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 26 maart 2023 tot 31 maart 2023 om 17.00 uur;
- deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad is;
- het verzoek voor het overige aangehouden wordt tot de mondelinge behandeling van
28 maart 2023 om 15.30 uur.
Bovenstaande beslissing heeft de kinderrechter in deze rechtbank bevestigd bij beschikking van 27 maart 2023.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift I met bijlagen, waaronder het raadsrapport d.d. 8 maart 2023;
- de nagezonden reactie van de ouders d.d. 14 maart 2023;
- het verzoekschrift II;
- het gewijzigde verzoekschrift II;
- de voornoemde beschikking d.d. 27 maart 2023.
Op 28 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [naam01] namens de Raad;
- mevrouw [naam02] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door een tolk en ondersteund door mevrouw [naam03] ;
- de vader als informant.

Feiten

- De moeder en de vader hebben een affectieve relatie.
- De moeder is gehuwd met de heer [de man02] .
- De moeder en de heer [de man02] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
- [minderjarige01] verblijft feitelijk in een (crisis)pleeggezin.

Verzoek en verweer

Verzoekschrift I strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] in een voorziening voor pleegzorg voor de periode van zes maanden. [1]
Het gewijzigde verzoekschrift II strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige01] , met toepassing van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek en tot het verlenen van een machtiging om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot
31 maart 2023 om 17.00 uur.
Allereerst heeft de Raad naar voren gebracht dat verzoekschrift II in duur is beperkt van drie maanden tot de reeds afgegeven termijn van 31 maart 2023 om 17.00 uur. De Raad heeft dit gedaan met het oog op het al ingediende verzoek tot de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] . Gelet op het reeds uitgevoerde raadsonderzoek handhaaft de Raad verzoekschrift I. Vervolgens merkt de Raad ten aanzien van de juridische vader, de heer [de man02] , op dat hij volgens de moeder geen rol meer speelt in haar leven. De Raad gaat ervan uit dat de heer [de man01] de biologische vader van [minderjarige01] is en verzoekt daarom om de heer [de man02] niet meer aan te merken als belanghebbende.
De Raad heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De Raad heeft ernstige zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige01] in de thuissituatie bij de ouders. De zorgen zijn gelegen in het verloop van de zwangerschap, de belaste voorgeschiedenis van de moeder, het psychisch welzijn van de moeder, de relatie tussen de ouders en de psychische problematiek van de vader. De Raad heeft de indruk dat de ouders momenteel niet overzien wat er komt kijken bij de verzorging en opvoeding van een baby, ondanks dat hen dit meermaals is uitgelegd. De ouders wisselen sterk in hoe zij de toekomst voor zich zien. Daarnaast stellen de ouders zich zeer ambivalent op richting de hulpverlening, waardoor deze onvoldoende van de grond kan komen. De moeder heeft zwangerschapsdiabetes gehad, waarbij het haar onvoldoende lukte om zicht te houden op haar suiker en insuline te prikken. Het is nog niet bekend wat de gevolgen hiervan zijn voor [minderjarige01] , maar het ziekenhuis heeft aangegeven dat de zorgen groot zijn. De Raad maakt zich dan ook ernstige zorgen om de ontwikkeling van [minderjarige01] . Gelet op het feit dat er zorgen zijn op meerdere vlakken en gezien de ambivalente houding van de ouders richting de vrijwillige hulpverlening, verzoekt de Raad een ondertoezichtstelling van [minderjarige01] voor de duur van één jaar. Een uithuisplaatsing acht de Raad tevens noodzakelijk, omdat de ouders momenteel niet in staat zijn om een pasgeboren en volledig afhankelijke baby de zorg en veiligheid te bieden die noodzakelijk is. Het (psychisch) ziektebeeld van de ouders is dusdanig ernstig dat er zorgen blijven over de veiligheid en stabiliteit die voor de verzorging en opvoeding van een baby noodzakelijk zijn, waardoor het risico groot is dat [minderjarige01] in onveilige situaties terecht komt. Dat is ook de reden geweest waarom de Raad op 26 maart 2023 met spoed heeft verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. [minderjarige01] verblijft op dit moment in een pleeggezin. Het is belangrijk dat de komende tijd wordt onderzocht of dat de juiste plek voor hem is. Met de moeder is al eerder gesproken over plaatsing in een moeder-kindhuis. De moeder stond daar toen echter niet voor open. Wellicht is dat toch nog een optie. Verder moet gekeken worden of er netwerk beschikbaar is om [minderjarige01] op te vangen. De uithuisplaatsing wordt verzocht voor de duur van zes maanden, omdat dit een aanvaardbare termijn is waarbinnen [minderjarige01] onduidelijkheid over zijn toekomstperspectief kan verdragen.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Het is - gelet op de zeer jonge leeftijd van [minderjarige01] - belangrijk dat wordt gewerkt aan de hechting met de ouders door middel van begeleide omgangsmomenten. Of dat mogelijk is, is afhankelijk van de psychische gesteldheid van de ouders. De komende tijd moet onderzocht worden wat de mogelijkheden zijn. Daarbij is van belang dat de ouders meegenomen worden in het proces en goed uitgelegd krijgen wat de opties zijn.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. Ter zitting heeft de moeder naar voren gebracht dat het goed met haar gaat, ook op psychisch vlak. De stress tijdens de zwangerschap is veroorzaakt door de gezinscoach. Zij heeft de moeder meermaals niet de waarheid verteld en [minderjarige01] vervolgens van haar afgepakt. De moeder wil [minderjarige01] zo snel mogelijk bij haar hebben. De moeder verblijft nu bij [naam04] . Daar is voldoende ruimte voor haarzelf en [minderjarige01] . Wel hoopt dat de moeder snel een woning te kunnen krijgen voor het hele gezin. De moeder heeft verder naar voren gebracht dat er voldoende netwerk betrokken is om de ouders te ondersteunen bij de verzorging van [minderjarige01] . Tot slot heeft de moeder verteld dat zij contact heeft opgenomen met een advocaat om de scheiding van de heer [de man02] in gang te zetten. De moeder heeft geen contact met hem en weet ook niet waar hij woont.
Desgevraagd heeft de vader naar voren gebracht dat de zorgen over de ouders onterecht zijn. Het gaat goed met hun psychische gesteldheid en zij zijn voldoende stabiel. De ouders willen zelf voor [minderjarige01] zorgen en hem liefde geven. De vader vreest dat [minderjarige01] in het pleeggezin niet genoeg liefde en aandacht krijgt, omdat de pleegouders ook eigen kinderen hebben voor wie zij moeten zorgen. De vader vindt het geen goede optie om de moeder en [minderjarige01] in een moeder-kindhuis te plaatsen. De vader is dan niet in staat om [minderjarige01] elke dag te zien en hem te verzorgen. Daarbij komt dat het helemaal niet nodig is dat de moeder begeleiding krijgt bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] . Indien de psychische gesteldheid van de ouders achteruit gaat en zij toch opgenomen moeten worden, dan is er een netwerk beschikbaar dat voor [minderjarige01] kan zorgen.

Beoordeling

Alvorens aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek toe te komen stelt de kinderrechter vast dat de heer [de man02] vooralsnog aangemerkt moet worden als belanghebbende zoals bedoeld in artikel 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De moeder en de heer [de man02] zijn met elkaar gehuwd. Op grond van artikel 1:199 aanhef en onder a Burgerlijk Wetboek (BW) is de heer [de man02] , hoewel (mogelijk) niet de biologische, wel de juridische vader van [minderjarige01] . Op grond van artikel 1:251 lid 1 BW zijn de moeder en de heer [de man02] gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] . De kinderrechter heeft ter zitting van de moeder begrepen dat zij stappen heeft ondernomen om de echtscheiding in gang te zetten. Op dit moment zijn de procedures rond de echtscheiding en de eventuele ontkenning van het vaderschap echter nog niet afgerond. Aangezien de heer [de man02] op dit moment nog belast is met het ouderlijk gezag, dient de kinderrechter hem aan te merken als belanghebbende in deze procedure (zie 2.3 Procesreglement civiel jeugdrecht).
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, BW genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Verder is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daartoe overweegt de kinderrechter dat de ouders het beste met [minderjarige01] voor hebben, maar dat het verzorgen en opvoeden van een pasgeboren baby een minimum aan vaardigheden van de ouders vereist. Gelet op de door de Raad naar voren gebrachte zorgen, is het de vraag of de ouders over die vaardigheden beschikken. Die zorgen zijn gelegen in de psychische problematiek van de ouders en hun onderlinge relatie. Daar komt nog bij dat [minderjarige01] een kwetsbaar kind is met een specifieke zorgbehoefte. De moeder heeft zwangerschapsdiabetes gehad en heeft tijdens de zwangerschap niet, althans onregelmatig insuline genomen en er zijn grote zorgen over de effecten hiervan op de ontwikkeling van [minderjarige01] . De ouders hebben geen probleeminzicht en staan niet open voor hulpverlening. Gelet op de problematiek van de ouders en hun hulpmijdende houding, zijn er grote zorgen over de gezondheid en veiligheid van [minderjarige01] en bestaat de vrees dat hij bij de ouders in onveilige situaties terecht komt. De kinderrechter vindt het daarom noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer bij [minderjarige01] betrokken wordt die toezicht houdt op zijn ontwikkeling en ervoor zorgt dat passende hulpverlening wordt ingezet voor de ouders. De kinderrechter wijst het verzoek tot de ondertoezichtstelling toe als verzocht.
De kinderrechter acht het daarnaast noodzakelijk dat [minderjarige01] vooralsnog in een pleeggezin blijft wonen. De komende tijd dient onderzocht te worden of de ouders - met de juiste hulpverlening - in staat zijn om [minderjarige01] op te voeden en wat - indien dit niet het geval is - een passende plek is voor [minderjarige01] . Daarbij moet ook gekeken worden of er netwerk beschikbaar is om [minderjarige01] op te vangen. Aangezien er nog veel onduidelijk is en het een zeer jonge baby betreft, ziet de kinderrechter aanleiding om het verzoek tot de machtiging uithuisplaatsing slechts toe te wijzen voor de duur van drie maanden en aan te houden voor het overige. Over drie maanden wordt dan wederom naar de situatie van [minderjarige01] gekeken.
Nu de Raad het verzoek tot de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing heeft beperkt in duur, te weten tot de reeds toegewezen termijn van
31 maart 2023 om 17.00 uur, stelt de kinderrechter vast dat er ten aanzien van dat verzoek niets meer te beslissen is.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt vast dat er niets meer te beslissen is ten aanzien van het verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing (
C/09/644920 / JE RK 23-600);
stelt [minderjarige01] van 28 maart 2023 tot 28 maart 2024 onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
en
machtigt William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering om [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 28 maart 2023 tot 28 juni 2023;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting
gelegen vóór 28 juni 2023;
verzoekt de Raad om
uiterlijk één weekvoorafgaand aan voornoemde zitting een voortgangsverslag te overleggen en het standpunt ten aanzien van het aangehouden deel van het verzoek kenbaar te maken;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
  • de Raad voor de Kinderbescherming;
  • William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
  • de moeder;
  • de vader als informant;
  • de heer [de man02] via de Staatscourant.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2023 door mr. E.E. Schotte, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 april 2023.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.

Voetnoten

1.Met dien verstande dat de moeder op dat moment nog niet bevallen was en in het verzoekschrift gesproken wordt van het nog ongeboren kind. In het vervolg van deze beschikking zal enkel gesproken worden van [minderjarige01] .