ECLI:NL:RBDHA:2023:5904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
AWB 23/2571
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verstrekkingen aan asielzoekers en ontruimingsprocedure

Op 16 januari 2023 heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) aan de eisers, een groep van Afghaanse asielzoekers, medegedeeld dat hun verstrekkingen zouden eindigen en dat een ontruimingsprocedure zou worden gestart indien zij de opvanglocatie niet zouden verlaten. De eisers, die sinds 26 augustus 2022 in het bezit zijn van een asielvergunning, hebben een aangeboden passende woonruimte in de gemeente Midden-Groningen geweigerd. In een brief van 20 februari 2023 is hen medegedeeld dat de opvang van rechtswege is geëindigd en zijn zij gesommeerd om de door hen gebruikte ruimte in het Asielzoekerscentrum (AZC) te ontruimen. De eisers hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 21 april 2023 hebben de eisers hun standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat zij de mogelijkheid moeten krijgen om de geschiktheid van de aangeboden woonruimte aan een bestuursrechter voor te leggen. De verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, stelde echter dat de mededelingen enkel informatief waren en geen rechtsgevolgen met zich meebrachten. De rechtbank heeft vervolgens overwogen of zij bevoegd was om van het beroep kennis te nemen.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de beëindiging van de verstrekkingen van rechtswege was ingetreden. De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om van het beroep kennis te nemen en wees de eisers erop dat zij in hoger beroep konden gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/2571

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum 1] ,
V-nummer: [nummer 1]
[naam 2], eiseres,
geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [nummer 2]
[naam 3],
geboren op [geboortedatum 3] ,
V-nummer: [nummer 3]
[naam 4],
geboren op [geboortedatum 4] ,
V-nummer: [nummer 4]
[naam 5],
geboren op [geboortedatum 5] ,
V-nummer: [nummer 5]
allen van Afghaanse nationaliteit,
hierna te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. L.A. Fischer)
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Procesverloop

Op 16 januari 2023 heeft verweerder aan eisers medegedeeld dat de verstrekkingen zullen eindigen en wanneer eisers de opvanglocatie niet verlaten dat ook een ontruimingsprocedure zal worden gestart.
Bij schrijven van 20 februari 2023 is namens verweerder, door de landsadvocaat, aan eisers medegedeeld dat de opvang van rechtswege is geëindigd en zijn eisers gesommeerd om de door hun gebruikte ruimte in het Asielzoekerscentrum (AZC) te ontruimen.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2023. Eisers zijn verschenen. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
In januari 2023 is aan eisers (passende) woonruimte aangeboden in de gemeente Midden-Groningen; zij zijn sinds 26 augustus 2022 in het bezit van een asielvergunning. Eisers hebben deze woonruimte niet geaccepteerd. Gelet hierop heeft op 9 en 16 januari 2023 een gesprek met eisers plaatsgevonden. Tijdens het tweede gesprek is medegedeeld dat eisers maximaal 24 uur de tijd hebben om de aangeboden woonruimte alsnog te accepteren en doen zij dat niet dat dan de verstrekkingen op dat moment zullen eindigen, hetgeen betekent dat zij geen recht meer hebben op geld, verzekeringen, onderdak en andere Rva-verstrekkingen. Ook is tijdens het gesprek aangegeven dat indien eisers de opvanglocatie niet verlaten, dat dan een ontruimingsprocedure zal worden gestart. Tot slot en onder verwijzing naar artikel 44 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is aan eisers medegedeeld dat zij geen apart beëindigingsbesluit krijgen.
1.2.
Bij schrijven van 20 februari 2023 zijn eisers door de advocaat van verweerder - samengevat - gewezen op de omstandigheid dat door de gemeente Midden-Groningen een passende woonruimte is aangeboden, die door eisers is geweigerd, maar dat er geen objectieve indicaties zijn voor de ongeschiktheid van de aangeboden woning. Nu eisers tijdens het op 16 januari 2023 plaatsgevonden gesprek de woning wederom hebben geweigerd, is op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) de opvang van eisers van rechtswege geëindigd. In aanvulling hierop zijn eisers gesommeerd om de door hun gebruikte ruimte in het AZC te ontruimen en ontruimd te houden, bij gebreke waarvan verweerder zich genoodzaakt ziet een ontruimingsprocedure te starten. Eisers zijn tevens aansprakelijk gesteld voor alle schade die verweerder ten gevolge van het onrechtmatig handelen door eisers lijdt of zal lijden.
2. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of zij bevoegd is van het onderhavige beroepschrift kennis te nemen. In dit kader hebben partijen de volgende stellingen ingenomen.
2.1.
Eisers stellen dat zij in de gelegenheid moeten worden gesteld om de vraag of de aan hen aangeboden woonruimte passend is - hetgeen zij betwisten - aan een bestuursrechter te kunnen voorleggen. Een civielrechtelijke procedure is volgens hen geen effectief rechtsmiddel. Tevens zijn zij het er niet mee eens dat hun leefgeld niet langer wordt verstrekt en dat hen bij brief van 20 februari 2023 is gesommeerd de door hen gebruikte woonruimte te ontruimen. Er is volgens hen steeds sprake van een feitelijke handeling jegens hen waartegen zij bij de bestuursrechter kunnen opkomen. Vanwege de ontwikkelingen in het bestuursrecht naar aanleiding van de kinderopvangtoeslagzaken zou er aanleiding moeten zijn om anders te oordelen dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft gedaan in de uitspraak 22 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:925.
2.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verweerder enkel mededeling heeft gedaan van reeds van rechtswege ingetreden rechtsgevolgen. De aanzeggingen zijn op geen enkel rechtsgevolg gericht geweest, maar zijn enkel informatief van aard. Evenmin is sprake van een met een besluit gelijk te stellen feitelijke handeling. Er is dan ook geen sprake van een besluit waartegen eisers beroep hebben kunnen instellen. De rechtbank zou zich dan ook onbevoegd moeten verklaren.
2.3.
Onder verwijzing naar de reeds hiervoor onder 2.1. genoemde uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2018 beantwoordt de rechtbank de vraag naar de bevoegdheid van de rechtbank ontkennend. Voornoemde uitspraak betreft een vergelijkbaar geval als de onderhavige zaak van eisers. Als uitgangspunt geldt hierbij dat het besluit, waarbij aan eisers een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, gelet op artikel 44, eerste lid, van de Vw 20000 de beëindiging van de verstrekkingen van rechtswege tot gevolg heeft. Dit rechtsgevolg treedt, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rva 2005, in op de dag waarop naar het oordeel van verweerder passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd. De mededeling en aanzegging gedaan tijdens het gesprek van 16 januari 2023 en in de brief van 20 februari 2023 vloeien dus voort uit de van rechtswege ingetreden gevolgen nu aan eisers een verblijfsvergunning asiel is verleend. Met het beschikbaar zijn van die, naar het oordeel van verweerder, passende huisvesting is voor eisers de aanspraak op verstrekkingen van rechtswege geëindigd. Van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is daarom geen sprake.
Ook is in voornoemde Afdelingsuitspraak geoordeeld dat de aanzegging evenmin een rechtens relevante handeling van het COa in de zin van artikel 5, tweede lid, van de Wet COa inhoudt omdat deze louter ter uitvoering strekt van de eerdere van rechtswege ingetreden rechtsgevolgen. Voor zover de aanzegging (ook) moet worden opgevat als een aankondiging van een ontruimingsprocedure, heeft deze een civielrechtelijk karakter zodat ook in die zin de bestuursrechter niet bevoegd is.
Dat eisers kennelijk nog verstrekkingen, te weten leefgeld, hebben ontvangen ook na de aanzegging op 16 januari 2023 (namelijk voor de laatste keer op 6 februari 2023), moet - als daarvan sprake is geweest - als buitenwettelijk en onverplicht worden beschouwd. Verweerder was daarom ook niet gehouden de beëindiging daarvan in een besluit neer te leggen. Alleen in het geval er sprake is geweest van een herbeoordeling van die verstrekkingen door verweerder kan er sprake zijn van een feitelijke handeling bij beëindiging daarvan, waartegen bij de bestuursrechter kan worden opgekomen (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1586). Dat zich dat in het geval van eisers heeft voorgedaan, is onvoldoende onderbouwd door eisers en is de rechtbank verder ook niet gebleken.
De rechtbank ziet in het betoog van eisers en de jurisprudentie waarnaar zij hebben verwezen geen aanleiding om anders te oordelen dan hiervoor gedaan.
3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.