Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], Australië, eiser
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder
Procesverloop
I. Ringele, tolk voor de Engelse taal.
Overwegingen
Wat vindt eiser?
Tjebbesblijkt dat de aanvraag van een Nederlands paspoort op zichzelf al blijk geeft van het tijdig in stand houden van een band met Nederland. Artikel 15, vierde lid, van de RWN leidt tot willekeur, omdat deze bepaalt dat verstrekking van de documenten tot stuiting van de tienjaarstermijn leidt. De constatering van een effectieve band wordt daarmee afhankelijk gemaakt van verweerders eigen beslistermijn en de vraag of eiser had kunnen voldoen aan bewijsopdrachten.
Tjebbesvan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft de IND een evenredigheidstoets verricht. [1] Overeenkomstig het advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vindt verweerder het verlies van het Nederlanderschap uit oogpunt van uit het Unieburgerschap voortvloeiende rechten, niet onevenredig. Als peildatum voor deze toets geldt het moment dat eiser zijn Nederlanderschap verloor, [dag] 2016.
Tjebbesarrest. In deze rechtsoverwegingen wordt overwogen dat de Nederlandse wetgever voor de vraag of sprake is van een effectieve band met Nederland belang hecht aan de aanvraag van een paspoort binnen de tienjaarstermijn. Dat de wetgever hier belang aan hecht blijkt volgens rechtsoverweging 38 uit het feit dat verstrekking van dit document de tienjaarstermijn stuit. Dit heeft de wetgever in artikel 15, vierde lid van de RWN bepaald. Uit de lezing van rechtsoverweging 38 leidt de rechtbank echter niet af dat met een paspoortaanvraag een effectieve band met Nederland een automatisch gegeven is. De wettekst van de RWN doelt immers nadrukkelijk op het verstrekken van documenten. Het enkel feit dat eiser binnen de tienjaarstermijn een paspoort heeft aangevraagd leidt dus niet tot de conclusie dat het verval van het Nederlanderschap op de peildatum onevenredige gevolgen heeft uit oogpunt van de uit het EU-lidmaatschap voortvloeiende rechten. Uit de omstandigheid dat eiser niet op de brief van 19 augustus 2015 heeft gereageerd, leidt de rechtbank af dat eiser op dat moment juist geen plannen had om de aan het Unieburgerschap verbonden rechten uit te gaan oefenen. Als reden voor het niet reageren heeft eiser immers verklaard dat hij toen diende in het Australische leger en deelnam aan een missie voor vrede en veiligheid in de strijd tegen terrorisme.