ECLI:NL:RBDHA:2023:5753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
NL23.10556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was op 4 november 2022 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 13 april 2023 gesloten.

Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure. De rechtbank overweegt dat de voortgangsrapportage van 7 april 2023 aantoont dat het Marokkaanse consulaat de nationaliteit van eiser op 16 februari 2023 heeft bevestigd, maar dat er nog een presentatie bij het consulaat nodig is om de identiteit van eiser vast te stellen. De rechtbank concludeert dat verweerder niet stilgezeten heeft en dat er geen reden is om te oordelen dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10556

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 4 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek
op 13 april 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te
hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de
maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij
betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel
96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of
een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft
getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van
22 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12648. Vervolgens is twee maal eerder een vervolgberoep ingediend. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2404, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 21 februari 2023, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Verweerder rappelleert op algemene wijze, waarbij niet wordt aangedrongen op een presentatie in persoon. Om tot de afgifte van een LP [2] te komen is een presentatie bij het Marokkaanse consulaat vereist. Nu verweerder enkel algemeen en dus minder indringend rappelleert, handelt verweerder onvoldoende effectief en dan ook onvoldoende voortvarend, aldus eiser.
5. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Uit de voortgangsrapportage van 7 april 2023 volgt dat het Marokkaanse consulaat in Rotterdam de nationaliteit van degene met de door eiser gestelde identiteit op 16 februari 2023 heeft bevestigd. Hiermee is echter nog niet vastgesteld dat eiser degene is die deze identiteit heeft, waardoor nog een presentatie nodig is. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de DIA [3] de regievoerder op een later moment zal informeren over de datum waarop eiser gepresenteerd kan worden. Verweerder moet in eerste instantie enige tijd worden gegund om dit af te wachten. In de tussentijd heeft verweerder wel een vertrekgesprek gevoerd met eiser op 15 maart 2023 en de LP-aanvraag op 6 april 2023 schriftelijk gerappelleerd, dus heeft verweerder niet stilgezeten. Niet kan gesteld worden dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De enkele stelling van eiser dat verweerder op algemene wijze rappelleert, is ook onvoldoende om te concluderen dat verweerder de uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand neemt.
6. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is. [4]
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Laissez-passer.
3.Directie Internationale Aangelegenheden.
4.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21.