ECLI:NL:RBDHA:2023:5745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
NL22.19506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over asielaanvraag en ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan over het verzet van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 december 2022. In die eerdere uitspraak was het beroep van een eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag gegrond verklaard. De rechtbank had de verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. De staatssecretaris heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, wat leidde tot de huidige procedure.

De rechtbank heeft in deze verzetprocedure zonder zitting uitspraak gedaan, op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de argumenten van de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat er een fout was gemaakt in de eerdere uitspraak. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat de eiser op 15 september 2022 een ingebrekestelling had ontvangen, terwijl het beroepschrift pas op 29 september 2022 was ingediend. Dit betekent dat er nog geen twee weken waren verstreken na de ingebrekestelling, wat een voorwaarde is voor het instellen van een ontvankelijk beroep.

Daarnaast heeft de rechtbank erkend dat de staatssecretaris terecht had gewezen op het 8+8 wekenmodel dat in de rechtspraak wordt gehanteerd voor het nemen van beslissingen op asielaanvragen. De rechtbank had niet voldoende rekening gehouden met de noodzaak om de vreemdeling te horen over zijn asielmotief, wat betekent dat de termijn van acht weken niet volstond. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 22 december 2022 vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19506 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, opposant

Procesverloop

Bij uitspraak van 22 december 2022, heeft de rechtbank het beroep van [naam] (v-nummer [nummer]) tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag met toepassing van artikel 8:54 van de Awb [1] gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigt en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser. [2]
Opposant heeft verzet gedaan tegen deze uitspraak.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. In verzet beoordeelt de rechtbank of zij terecht tot een kennelijk oordeel is gekomen.
2. Opposant heeft er terecht op gewezen dat de rechtbank er in de uitspraak van uit is gegaan dat verweerder op 15 september 2022 een ingebrekestelling door eiser heeft ontvangen, terwijl eiser het beroepschrift heeft ingediend op 29 september 2022. Uit deze feitenvaststelling volgt dat nog geen twee weken zijn verstreken na ontvangst van de ingebrekestelling, wat een voorwaarde is voor het instellen van een ontvankelijk beroep. [3] De rechtbank heeft niet met voorbijgaan hieraan kunnen concluderen tot een kennelijk ontvankelijk en gegrond beroep.
3. Daarnaast heeft opposant er terecht op gewezen dat in de rechtspraak wordt uitgegaan van het 8+8wekenmodel bij het bepalen van de aan opposant te stellen termijn voor het nemen van een beslissing op een asielaanvraag. De rechtbank volgt opposant in zijn uitleg van dit model dat voor een beslistermijn van 8 weken, zoals gesteld in de aangevallen uitspraak, slechts ruimte is indien mag worden aangenomen dat de vreemdeling niet meer hoeft te worden gehoord over zijn asielmotief.
4. Opposant stelt terecht dat de rechtbank hiervan is afgeweken. Uit de enkele omstandigheid dat een aanmeldgehoor heeft plaatsgehad kan namelijk niet worden afgeleid dat de vreemdeling niet meer over zijn asielmotief hoeft te worden gehoord. Zoals opposant terecht opmerkt, wordt in een aanmeldgehoor slechts summier ingegaan op de redenen voor de aanvraag. Voor zover uit de overwegingen van de aangevallen uitspraak volgt dat het aan opposant was om zich hierover nader uit te laten, had de rechtbank opposant hierover moeten bevragen, alvorens een termijn te stellen voor het beslissen op de aanvraag. Nu dat niet is gebeurd, heeft de rechtbank niet tot het kennelijke oordeel kunnen komen dat een termijn van acht weken volstaat.
5. Het verzet is daarom gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 22 december 2022 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat de aangevallen uitspraak werd gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
3.Zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid en onder b, van de Awb.