ECLI:NL:RBDHA:2023:5745
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak over asielaanvraag en ontvankelijkheid van beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan over het verzet van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 december 2022. In die eerdere uitspraak was het beroep van een eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag gegrond verklaard. De rechtbank had de verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. De staatssecretaris heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, wat leidde tot de huidige procedure.
De rechtbank heeft in deze verzetprocedure zonder zitting uitspraak gedaan, op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de argumenten van de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat er een fout was gemaakt in de eerdere uitspraak. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat de eiser op 15 september 2022 een ingebrekestelling had ontvangen, terwijl het beroepschrift pas op 29 september 2022 was ingediend. Dit betekent dat er nog geen twee weken waren verstreken na de ingebrekestelling, wat een voorwaarde is voor het instellen van een ontvankelijk beroep.
Daarnaast heeft de rechtbank erkend dat de staatssecretaris terecht had gewezen op het 8+8 wekenmodel dat in de rechtspraak wordt gehanteerd voor het nemen van beslissingen op asielaanvragen. De rechtbank had niet voldoende rekening gehouden met de noodzaak om de vreemdeling te horen over zijn asielmotief, wat betekent dat de termijn van acht weken niet volstond. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 22 december 2022 vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan.