ECLI:NL:RBDHA:2023:573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
SGR 21/8205
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van het Nederlanderschap en evenredigheidsbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, geboren in Paramaribo, Suriname, heeft een aanvraag voor een paspoort ingediend, die door de minister is afgewezen. De minister stelt dat eiseres haar Nederlanderschap heeft verloren omdat zij gedurende tien jaar onafgebroken in Suriname heeft gewoond, terwijl zij zowel de Nederlandse als de Surinaamse nationaliteit bezat. Eiseres is het niet eens met deze beslissing en stelt dat het verlies van haar nationaliteit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat haar persoonlijke omstandigheden niet zijn meegewogen. Ze verwijst naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) in de zaak Micheletti, waarin werd geoordeeld dat de uitoefening van nationaliteitsbevoegdheden moet voldoen aan het gemeenschapsrecht.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de minister een deugdelijke evenredigheidsbeoordeling heeft gemaakt, waarbij het advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is betrokken. De rechtbank concludeert dat de IND de persoonlijke situatie van eiseres voldoende heeft meegewogen en dat de minister niet onterecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met familie in Nederland. De rechtbank stelt vast dat het peilmoment voor de evenredigheidstoets het moment van verlies van het Nederlanderschap is en dat de argumenten van eiseres niet opwegen tegen de beslissing van de minister.

De rechtbank benadrukt dat de bevoegdheid om voorwaarden te stellen aan het verkrijgen en verliezen van nationaliteit aan de lidstaten toekomt, mits dit in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Krikhaar).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen (lees: afgewezen).
Bij besluit van 9 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een beeldverbinding op 14 december 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1957 in Paramaribo, Suriname. Verweerder heeft geweigerd eiseres een paspoort te verstrekken. Volgens verweerder heeft eiseres het Nederlanderschap van rechtswege verloren op grond van artikel 15, eerste lid en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat zij tien jaar, van 8 februari 2007 tot en met 8 februari 2017, onafgebroken hoofdverblijf heeft gehad in Suriname terwijl zij in het bezit was van de Nederlandse en Surinaamse nationaliteit.
Wat is het standpunt van eiseres?
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij vindt dat het verlies van de Nederlandse nationaliteit onverenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel omdat de gevolgen uit het oogpunt van het Unierecht onjuist zijn getoetst. Haar persoonlijke omstandigheden zijn ten onrechte niet in acht genomen. Bij hun remigratie in 2006 hebben de ouders eiseres meegenomen naar Suriname omdat zij door haar psychische problemen (zwakbegaafdheid en geestelijke achtergesteldheid) niet goed voor zichzelf kon zorgen. Haar ouders zijn inmiddels overleden. Zij is afhankelijk van de zorg van haar zussen en broers in Nederland. Er is sprake van een beschermingswaardig familieleven in Nederland, mede gelet op haar ziekte, de steun van familie en uitkering die zij vanuit Nederland ontvangt. Eiseres verwijst naar de uitspraak Micheletti, waarin het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) heeft geoordeeld dat de bevoegdheid voor het verkrijging en het verlies van de nationaliteit dient te worden uitgeoefend met inachtneming van het gemeenschapsrecht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. In geschil is of het verlies van de Nederlandse nationaliteit in het geval van eiseres de evenredigheidstoets doorstaat zoals die voortvloeit uit de uitspraak van het HvJ in de zaak Tjebbes e.a. [1] . Het Hof oordeelde dat de verliesgrond zoals vastgelegd in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN niet principieel in strijd is met het Unierecht, maar dat het wel mogelijk moet zijn om achteraf de proportionaliteit van het mogelijke verlies te toetsen in het licht van het Europese recht. Het Hof overwoog onder meer dat met name relevant kan zijn het feit dat de betrokkene door het verlies van rechtswege van het Nederlanderschap en van het Unieburgerschap zou worden geconfronteerd met beperkingen in de uitoefening van zijn recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, wat in voorkomend geval leidt tot bijzondere moeilijkheden om zich naar Nederland of een andere lidstaat te blijven begeven om daar zijn beroepsactiviteiten te verrichten of de noodzakelijke stappen te ondernemen om er dergelijke activiteiten te verrichten.
4.1.
De hoogste bestuursrechter heeft beslist dat het peilmoment waarop dient te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel het moment van het verlies van het Nederlanderschap is. [2] Ook besliste de hoogste bestuursrechter dat slechts feiten en omstandigheden die verband hielden met rechten voortvloeiend uit het Europees burgerschap relevant zijn voor de evenredigheidstoets.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder een deugdelijke Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling heeft gemaakt. Over de evenredigheidstoets heeft de IND op 25 maart 2021, op verzoek van verweerder, advies uitgebracht. De rechtbank stelt vast dat in het IND-advies uitvoerig is ingegaan op de argumenten die eiseres heeft aangevoerd omtrent haar persoonlijke situatie. Onder meer is vastgesteld dat eiseres na het overlijden van haar vader in 2017 in Suriname is blijven wonen en er geen afhankelijkheidsrelatie voor dagelijkse zorg was met familie die in Nederland woonde. Verweerder mocht het advies van de IND ten grondslag leggen aan het bestreden besluit, nu dit helder is gemotiveerd en duidelijke conclusies bevat.
4.3.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat het Micheletti-arrest [3] ziet op een geheel andere situatie, waarbij een andere rechtsvraag aan de orde is.
Uit het Micheletti-arrest volgt dat het bepalen van de voorwaarden voor de verkrijging en het verlies van de nationaliteit overeenkomstig het internationale recht, behoort tot de bevoegdheid van elke lidstaat afzonderlijk. [4] Die bevoegdheid dient voorts te worden uitgeoefend met inachtneming van het gemeenschapsrecht. De wettelijke regeling van een lidstaat mag echter niet de gevolgen van de toekenning van de nationaliteit van een
andere lidstaat beperken door een extra voorwaarde te stellen voor de erkenning
van deze nationaliteit in verband met de uitoefening van de in het Verdrag
bepaalde fundamentele vrijheden. Dat er een extra voorwaarde zou zijn gesteld aan de erkenning van de Surinaamse nationaliteit is niet aan de orde. Eiseres heeft door geboorte de
Nederlandse nationaliteit verkregen op grond van artikel 1, aanhef en onder a,
van de WNI en de Surinaamse nationaliteit op 8 februari 2007 door naturalisatie.
Vanaf dat moment was zij bipatride. Eiseres verloor op 8 februari 2017 het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN.
Recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven
5. Dat in het Tjebbes-arrest wordt gesproken van “het onderhouden van daadwerkelijke en regelmatige banden met gezinsleden”, betekent niet dat de IND ten onrechte heeft getoetst of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
In het Tjebbes-arrest is immers onder 45 overwogen dat “In het kader van die evenredigheidstoetsing met name de bevoegde nationale autoriteiten en in voorkomend geval de nationale rechterlijke instanties zich ervan [dienen] te vergewissen dat het nationaliteitsverlies verenigbaar is met de door het Handvest gewaarborgde grondrechten, waarvan het HvJ de eerbiediging verzekert, en in het bijzonder met het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven zoals dat is neergelegd in artikel 7 van het Handvest, waarbij dit artikel moet worden gelezen in samenhang met de verplichting tot inachtneming van het in artikel 24, lid 2, van het Handvest erkende belang van het kind (arrest van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez e.a., C133/15, EU:C:2017:354, punt 70).”
Voor het aannemen van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 7 van het Europees Handvest en artikel 8 van het EVRM met meerderjarige kinderen en andere familieleden moet sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake was ten tijde van het verlies van het Nederlanderschap.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van 12 maart 2019, C-221/17, ECLI:EU:C:2019:189.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:423. Zie ook de uitspraak van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1077.
3.HvJ EG 07-07-1992, ECLI:EU:C:1992:295 (Micheletti).
4.HvJ EG 07-07-1992, ECLI:EU:C:1992:295 (Micheletti), punt 10.