ECLI:NL:RBDHA:2023:5664

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
NL22.22004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinslid met beroep op artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een Syrische moeder en haar minderjarige zoon, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers hebben een beroep ingesteld tegen de weigering van de staatssecretaris om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen voor verblijf als familie- of gezinslid bij de zus van eiseres, die in Nederland woont. De staatssecretaris had eerder de aanvraag afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referente. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting in Breda, waar partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eisers, waaronder de psychische en emotionele afhankelijkheid van eiseres van referente. De rechtbank stelt vast dat er wel degelijk sprake is van hechte persoonlijke banden en dat de belangenafweging door de staatssecretaris niet in overeenstemming is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de afhankelijkheidsrelatie en de belangen van eisers opnieuw moeten worden beoordeeld. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.22004
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiseres V-nummer: [Nummer 1]

mede namens haar minderjarig kind
[Naam 2], eiser v-nummer: [Nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers, (gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de weigering om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam 3]’ (referente) te verlenen ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is verschenen [Naam 3], referente, en haar broer [Naam 4].
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres en haar zoon zijn geboren op respectievelijk [Geboortedatum 1] en [Geboortedatum 2], en hebben de Syrische nationaliteit. Zij beogen verblijf bij referente, zus van eiseres.
Referente is geboren op [Geboortedatum 3]. Bij besluit van 6 oktober 2020 is referente in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Op 19 maart 2019 heeft de broer van eiseres namens eisers een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend met als doel verblijf als familie- of gezin. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 20 september 2019 afgewezen, omdat niet is gebleken van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen de broer en eisers. Het daartegen gerichte bezwaar is bij het besluit van 26 augustus 2020 ongegrond verklaard.
3. Op 9 december 2020 heeft referente namens eisers de huidige mvv-aanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 20 april 2021 afgewezen (het primaire besluit). Ook heeft referente een mvv-aanvraag ingediend in het kader van nareis ten behoeve van haar echtgenoot en kinderen. Verweerder heeft deze aanvraag ingewilligd. Op 13 september 2022 zijn referente en haar broer gehoord tijdens een hoorzitting.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat tussen eiseres en referente en haar gezin, en overige in Nederland verblijvende familieleden geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daarnaast heeft verweerder tussen eiser en referente en haar gezin wel hechte persoonlijke banden aangenomen. Tussen eiser en de overige in Nederland verblijvende familieleden heeft verweerder geen hechte persoonlijke banden aangenomen. Voorts is de afwijzing van de aanvraag volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM1, omdat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt.
5. Eisers voeren tegen het bestreden besluit het volgende aan. Eisers stellen dat er wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente en haar gezin. Dat blijkt uit de aanvraag tot gezinshereniging en de periode waarbij eisers wel veiligheid en onderdak is geboden in een gezinsverband. Eiseres heeft met eiser sinds het vertrek van haar ouders hoofdzakelijk bij referente en haar gezin verbleven. Louter vanwege de onveiligheid die de oorlog met zich meebrengt, hebben eisers af en toe elders verbleven. Daarnaast kan een vluchtsituatie of nareis niet worden tegengeworpen door te stellen dat er in die periode niet meer werd samengewoond. Voorts menen eisers dat de mate van (financiële) onderhoud en steun wel blijkt uit de overgelegde stukken. Verweerder is ten onrechte voorbijgegaan aan het feit dat eisers geen familieleden meer hebben in Syrië. Ook is ten onrechte het feit dat eiseres een alleenstaande vrouw is verworpen. Daarnaast wijzen de medische verklaringen over eiseres op een meer dan een gebruikelijke afhankelijkheid. Verweerder heeft ten onrechte daaraan geen waarde toegekend. Ten aanzien van de belangenafweging voeren eisers aan dat het belang van de minderjarige eiser een eerste overweging behoort te zijn. In dit verband is het vertrek van referente en haar gezin ten onrechte tegengeworpen. Verweerder behoort een objectieve belemmering aan te nemen en daar betekenis aan toe te kennen en kan niet stellen dat eiser in een oorlogssituatie behoort te blijven leven. Ook aan het economisch belang heeft verweerder een verkeerd en onjuist gewicht toegekend. Tot slot miskent verweerder dat eisers sterke banden met Nederland hebben, omdat hun gehele familie hier is.
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
6. Eisers hebben hun aanvraag gebaseerd op het recht op gezinsleven zoals dat is neergelegd in artikel 8 van het EVRM. Niet in geschil is dat gezinsleven in de zin van dit artikel bij meerderjarige familieleden alleen bestaat als tussen hen sprake is
van more than the normal emotional ties(een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie).
7. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat de vraag of hiervan sprake is van feitelijke aard is, en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden, waarbij relevant kan zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst.2 In de uitspraak van de Afdeling3 van 4 april 20194 is mede gelet op deze jurisprudentie geoordeeld dat verweerder wel zwaarwegend, maar geen doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende zorgvuldig beoordeeld of alle omstandigheden van eisers, in onderlinge samenhang bezien, maken dat sprake is van daadwerkelijke hechte persoonlijke banden die een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente en haar gezin opleveren.
8.1
Niet in geschil is dat eisers vanaf de echtscheiding van eiseres in 2015 tot aan het vertrek van referente in 2020 en het vertrek van haar gezin in 2021, bij hen hebben gewoond. Uit de omstandigheid dat vanwege de onveiligheid in Syrië eisers perioden hebben samengewoond met de schoonfamilie van referente, leidt verweerder naar het oordeel van de rechtbank, ten onrechte af dat eisers tot het vertrek van referente en haar gezin voor de samenwoning niet exclusief afhankelijk waren van referente en/of haar echtgenoot. Onweersproken is dat deze perioden van verblijf noodgedwongen zijn veroorzaakt door de onveiligheid bij de toenmalige woning van referente in Syrië, en dat referente en haar gezin steeds samen met eisers onderdak bij de schoonfamilie van referente vonden. De samenwoning tussen eisers en referente ging dus door bij de schoonfamilie. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met deze omstandigheden.
8.2
Verder hebben eisers onderbouwd dat eiseres lijdt aan een posttraumatisch stress stoornis (PTSS) en depressieve stoornis (MDD) met ernstige angstsymptomen en zelfmoordpogingen, waarvoor zij al meer dan vijf jaar medische behandeling ontvangt. Ook lijdt eiseres aan gedeeltelijke hoofdpijn, migraineachtig, gepaard met nerveuze spanning. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers met de medische verklaringen van de artsen aannemelijk gemaakt dat sprake is van medische problematiek waarvoor eiseres zorg nodig heeft. Hoewel uit de door de eisers en referente overgelegde medische verklaringen niet aanstonds volgt dat uitsluitend referente deze hulp kan verlenen, ontslaat dit verweerder niet van de verplichting om een integrale beoordeling te maken en daarbij dit aspect in
2 Arrest van het EHRM van 17 april 2012,
Kopf en Liberda tegen Oostenrijk,
ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806.
3 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
samenhang met de andere omstandigheden te beoordelen. Gelet op de aard van de problematiek, is niet onaannemelijk dat eiseres niet zelfstandig met haar zoon kan wonen. Uit de medische verklaringen volgt ook dat eiseres niet in staat is om alleen voor haar zoon te zorgen.
8.3
Verweerder gaat ook voorbij aan het standpunt van eisers dat zij geen netwerk hebben in Syrië, omdat hun gehele familie is gevlucht of nagereisd. De echtgenoot van referente heeft eisers voor vertrek bij zijn moeder ondergebracht, ingegeven door de noodgedwongen vlucht van referente en de nareis van haar gezin. Uit de verklaringen van referente volgt dat zij sindsdien eisers minstens één keer per dag en soms vaker bellen. Referente heeft gesteld dat het verblijf van eisers bij de schoonmoeder van referente een onhoudbare situatie is, omdat haar schoonfamilie de huurkosten van de woning niet meer kan opbrengen, waardoor haar schoonmoeder bij haar zwager zal gaan wonen. Eisers, die geen familierelatie hebben met de schoonfamilie van referente, komen er dan alleen voor te staan.
8.4
In het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom ondanks al het voorgaande tussen eiseres en referente geen sprake zou zijn van een band die de gemiddelde band tussen twee meerderjarige zussen overstijgt.
Belangenafweging
9. Om te kunnen bepalen of weigering van het verblijf van eisers in strijd is met artikel 8 van het EVRM moet de rechtbank volgens vaste rechtspraak van de Afdeling toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Dit toetst de rechtbank vol.5 Als alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen, moet de rechtbank beoordelen of de uitkomst van de belangenafweging getuigt van een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eisers en referente bij de uitoefening van het gezinsleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit laatste toetst de rechtbank enigszins terughoudend. Dat betekent dat verweerder een zekere ruimte heeft om hierin een keuze te maken.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de belangenafweging onvoldoende kenbaar rekening heeft gehouden met de omstandigheden waarin eisers zich bevinden.
10.1
Verweerder heeft, gelet op wat hiervoor onder 8 is overwogen, in de belangenafweging op onjuiste gronden zwaar in het nadeel meegewogen dat tussen eiseres en referente en haar gezin geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
10.2
Verweerder weegt in het voordeel van eisers dat tussen eiser en referente en haar gezin wel sprake is van hechte persoonlijke banden. Tussen eiseres en referente en haar gezin heeft verweerder daarentegen geen hechte persoonlijke banden aangenomen die een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid opleveren. In het bestreden besluit en in het verweerschrift overweegt verweerder dat het niet de bedoeling is dat eiser en eiseres van elkaar worden gescheiden. Dit betekent feitelijk dat eiser met eiseres in Syrië moet blijven.
5 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
Mede gelet op de objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, kan eiser hierdoor geen gezinsleven uitoefenen met referente en haar gezin. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze omstandigheid onvoldoende kenbaar bij zijn belangenafweging betrokken.
10.3
Daarnaast is weliswaar niet gesteld of gebleken dat eiseres als alleenstaande vrouw in Syrië te maken heeft gehad met geweld. Uit de landeninformatie blijkt echter dat de positie van alleenstaande vrouwen in Syrië niet makkelijk is.6 Niet is gebleken dat verweerder dit in samenhang heeft beschouwd met het feit dat eiseres geen (mannelijke) familieleden meer heeft in Syrië, dat zij vanwege haar (psychische) gezondheid kwetsbaar is en de zorg draagt voor haar minderjarige zoon.
10.4
Dit brengt met zich dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom het belang van eisers om in Nederland bij referente te verblijven niet opweegt tegen het belang van de Nederlandse overheid bij het uitvoeren van het migratiebeleid.
Conclusie
11. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat een besluit op bezwaar deugdelijk gemotiveerd moet worden. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten, aangezien het op de weg van verweerder ligt om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beoordeling te maken van
de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente en van de weging van de aanwezige belangen.
12. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-
(zestienhonderdvierenzeventig euro).
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van €
184,- (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden;
6 Zie bijvoorbeeld algemeen ambtsbericht over Syrië van mei 2022, p. 61.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR25957603

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.