ECLI:NL:RBDHA:2023:5659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
NL22.21842
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese pleegkinderen in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om eisers, drie Eritrese pleegkinderen, een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A.W.M. van de Wouw, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 7 oktober 2022, waarin hun bezwaar tegen de mvv-weigering ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 19 januari 2023 behandeld, waarbij ook de referente, de moeder van de pleegkinderen, aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van de eisers en de referente. De rechtbank constateert dat de belangenafweging die door de staatssecretaris is gemaakt niet getuigt van een 'fair balance' tussen het belang van de eisers bij gezinsleven en het algemeen belang van de Nederlandse staat. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de eisers en de referente beter in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eisers, die op € 1.674,- worden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van gezinsleven en de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging in het kader van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank stelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangen van de eisers niet zwaarder wegen dan de belangen van de staat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummers: NL22.21842
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[Naam 1],eiseres 1,
[Naam 2],eiseres 2
[Naam 3],eiseres 3,
V-nummers: [Nummer 1], [Nummer 2], [Nummer 3],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers, (gemachtigde: mr. A.W.M. van de Wouw),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de weigering om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam 4]’ (referente) te verlenen ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Daarnaast is verschenen [Naam 4], referente.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [Geboortedatum 1] (eiseres 1), [Geboortedatum 2]
(eiseres 2) en [Geboortedatum 3] (eiseres 3). Ook stellen zij de Eritrese nationaliteit te hebben. Eisers beogen verblijf bij referente. Eisers zijn de gestelde pleegkinderen van referente.
2. Referente is geboren op [Geboortedatum 4]. Zij is in het kader van gezinshereniging met haar dochter [Naam 5] sinds 9 oktober 2018 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Referente heeft vervolgens op 30 oktober 2019 voor eisers een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op grond van artikel 8 van het EVRM1 ingediend met als doel verblijf als familie- of gezin. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 18 augustus 2020 afgewezen (het primaire besluit).
3. Bij het besluit van 21 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft, gelet op hetgeen eisers in beroep hebben ingebracht, het besluit van
21 april 2021 ingetrokken. Op 18 oktober 2021 is referente gehoord tijdens een hoorzitting.
4. Bij het besluit van 20 januari 2022 heeft verweerder wederom het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit wederom beroep ingesteld. Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling2 van 26 januari 2022, het besluit van 20 januari 2022 ingetrokken. Op 1 september 2022 zijn [Naam 1] en [Naam 2] gehoord tijdens een hoorzitting.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder wederom het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder aan eisers het voordeel van de twijfel gegund voor het aannemen van gezinsleven tussen eisers en referente, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft verder gesteld dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Bij de belangenafweging heeft verweerder de volgende omstandigheden betrokken. Verweerder heeft de aard en intensiteit van het gezinsleven, en de mate en ernst van de inbreuk op het gezinsleven niet doorslaggevend in eisers voordeel meegewogen. Daarnaast heeft verweerder de afwezigheid van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Eritrea dan wel Ethiopië uit te oefenen, in eisers nadeel meegewogen. Voorts zijn de omstandigheden van eisers niet doorslaggevend in hun voordeel meegewogen. Het ontbreken van de banden met Nederland heeft verweerder in eisers nadeel meegewogen. Verweerder heeft ook in eisers nadeel meegewogen dat zij bij aankomst in Nederland ten laste zullen komen van de openbare kas. Tot slot is er volgens verweerder geen sprake van bijzondere omstandigheden die de belangenafweging anders zouden moeten maken.
6. Eisers voeren tegen het bestreden besluit het volgende aan. Ten aanzien van de aard en intensiteit van het gezinsleven voeren eisers aan dat aan het bestaan van
gezinsleven tot op dit moment meer betekenis moet toegekend. Eisers zijn van mening dat zij op alle voor hen mogelijke manieren aannemelijk hebben gemaakt dat de vader van eisers inderdaad is overleden. Dat hoeft dan ook geen punt van discussie meer te zijn.
Daarnaast is er wel degelijk een bijzondere noodzaak om herenigd te worden, gelet op alles wat referente en eisers hebben meegemaakt, en mede in aanmerking genomen dat de gezinsherenigingsprocedure nu al jaren duurt. Dat [Naam 2] en [Naam 1] inmiddels volwassen zijn, heeft te maken met de lengte van de procedure. Er dient dan ook gekeken te worden naar de situatie zoals deze was ten tijde van de aanvraag toen [Naam 2] en [Naam 1] nog minderjarig waren. Als dit wordt tegengeworpen, had er ook gekeken moeten worden of zij
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
in aanmerking komen voor toepassing van het jongvolwassenen beleid. Dat is niet gedaan en dit punt had daarom in het voordeel van eisers moeten uitvallen. Ten aanzien van de afwezigheid van objectieve belemmeringen voeren eisers aan dat referente niet terug kan naar Eritrea en zij bovendien niet haar eigen kinderen kan achterlaten. Ten aanzien van de omstandigheden van eisers wordt aangevoerd dat zij zich zonder hulp van referente niet moeiteloos en zelfstandig in Ethiopië kunnen handhaven. Verweerder had tevens moeten onderzoeken of de pleegkinderen zich staande kunnen houden wanneer steun van referente wegvalt. Daarnaast dient er rekening te worden gehouden met de leeftijd van eisers. De omstandigheid dat referente geen zelfstandig inkomen heeft, hoeft niet in het nadeel van eisers te vallen als er rekening wordt gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Tot slot menen eisers dat de fysieke aanwezigheid van referente nodig is bij het verzorgen van de baby van [Naam 1].
De rechtbank oordeelt als volgt.
Gezinsleven
7. Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat gezinsleven tussen eisers en referente, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, wordt aangenomen. Dit is tussen partijen dan ook niet langer in geschil.
8. Het bestreden besluit is op dit punt echter niet duidelijk. Weliswaar staat in het bestreden besluit vermeld dat aan eisers het voordeel van de twijfel is gegund voor het aannemen van gezinsleven, maar in de overwegingen van het bestreden besluit staat ook vermeld dat geen hechte persoonlijke banden tussen eisers en referente worden aangenomen in de periode van september 2015 – september 2017 en de periode van september 2017 tot de datum van het bestreden besluit. Hierdoor was voor eisers, en de rechtbank, niet direct kenbaar dat het bestaan van gezinsleven niet langer in geschil is. Dit betekent dat het bestreden besluit op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit lijdt hierdoor aan een motiveringsgebrek. De rechtbank passeert dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb3, omdat gelet op de door verweerder gemaakte belangenafweging, dit niet tot een andere uitkomst van het besluit zou leiden.
Belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM
9. Verweerder gaat uit van gezinsleven tussen eisers en referente, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, ook al is volgens verweerder niet gebleken van een intensieve invulling daarvan. De belangenafweging die verweerder heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM is in het nadeel van eisers uitgevallen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet de rechtbank toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Dit toetst de rechtbank vol.4 Als alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen, moet de rechtbank beoordelen of de uitkomst van de belangenafweging getuigt van een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eisers en referente bij de uitoefening van het gezinsleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit laatste toetst de
3 Algemene wet bestuursrecht.
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
rechtbank enigszins terughoudend. Dat betekent dat verweerder een zekere ruimte heeft om hierin een keuze te maken.
10. De rechtbank is van oordeel dat in de belangenafweging die verweerder heeft verricht onvoldoende kenbaar rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden waarin eisers en referente zich bevinden. De belangenafweging geeft daardoor geen blijk van een fair balance tussen enerzijds het belang van eisers en referente bij het uitoefenen van gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
10.1
Verweerder heeft overwogen dat aan het bestaan van gezinsleven, in elk geval tot en met september 2015, geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend in de belangenafweging. De rechtbank kan verweerder volgen in de overweging dat referente en eisers in de periode vanaf het vertrek van referente naar Nederland in september 2017, geen intensief gezinsleven hebben uitgeoefend. Zo heeft referente ervoor gekozen om Eritrea in 2017 te verlaten in het kader van gezinshereniging met haar dochter en haar pleegkinderen achter te laten in een weeshuis. De feitelijke zorg lag vanaf dat moment bij het weeshuis. Sindsdien, zo blijkt uit de verklaringen van referente, heeft zij enkel telefonisch contact gehad via de zuster van het weeshuis. Hierbij heeft verweerder ook in aanmerking kunnen nemen dat eisers, op eigen initiatief en zonder overleg met referente, zijn vertrokken uit het weeshuis in Eritrea naar Ethiopië. De vrouw met wie eisers zijn vertrokken heeft vervolgens voor hen gezorgd. Verweerder heeft ook kunnen meewegen dat niet is gebleken dat referente eisers financieel heeft ondersteund.
10.2
Verweerder miskent echter dat in de periode tussen september 2015 en september 2017 niet onaannemelijk is dat referente en eisers intensief gezinsleven hebben uitgeoefend, zoals in de periode daarvoor. Referente is in september 2015 met haar eigen kinderen vertrokken uit Etritrea. Referente heeft verklaard dat zij eisers toen heeft achtergelaten bij haar schoonzus. Referente verklaarde ook dat zij bij de vluchtpoging is opgepakt en na een maand is teruggestuurd. Dit komt overeen met de verklaring van eiseres 2, die zich kan herinneren dat referente voor korte tijd weg ging en dat zij toen bij de vrouw van haar oom bleef. Het strookt in zoverre ook met de verklaring van de dochter van referente dat, weliswaar op een latere datum, referente was aangehouden en teruggestuurd. De verklaring van eiseres 1 voegt daar niets aan toe, nu zij zich in het geheel niet kan herinneren dat referente in 2015 een vluchtpoging heeft gedaan. Voor zover verweerder bij zijn standpunt, dat in de periode van september 2015 tot september 2017 niet zonder meer van een pleegrelatie kan worden uitgegaan, betrekt dat eisers niet bij naam genoemd staan op het voogdijdocument, merkt de rechtbank op dat blijkens de vertaling van het voogdijdocument eisers wel met naam hierin staan vermeld.
10.3
Verder heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat er geen sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven tussen referente en eisers in Eritrea uit te oefenen, omdat het vertrek van referente uit Eritrea niet asielgerelateerd is geweest. Verweerder miskent daarmee echter dat het vertrek van de dochter van referente, [Naam 5], uit Eritrea wel asielgerelateerd was en dat referente in het kader van gezinshereniging een asielvergunning heeft gekregen. Referente kan haar dochter om die reden niet meenemen naar Eritrea om daar het gezinsleven met eisers uit te oefenen. Bij een afwijzing van de mvv-aanvraag van eisers, kunnen zij niet naar Nederland komen. Dit betekent dat referente
nooit een compleet gezinsleven met haar dochter en pleegkinderen kan uitoefenen Dit klemt
te meer nu verweerder zowel tussen referente en haar dochter, als tussen referente en eisers, gezinsleven heeft aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze omstandigheden onvoldoende kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging. Voorts heeft verweerder niet bij de belangenafweging betrokken dat eisers nu illegaal in Ethiopië verblijven en mogelijk niet kunnen terugkeren naar Eritrea, gelet op hun illegale uitreis.
10.4
Tot slot, hoewel verweerder de minderjarige leeftijd van eisers als peilmoment hanteert, heeft verweerder de omstandigheid dat eiseres 1 en eiseres 2 inmiddels meerderjarig zijn geworden, ook betrokken bij de belangenafweging. Zo heeft verweerder overwogen dat er op grond van de Eritrese wetgeving geen sprake meer is van een pleegsituatie zodra het kind meerderjarig is. Ook heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken dat de verkrachting van eiseres 1 maakt dat zij (opnieuw) afhankelijk is van referente, met name nu eiseres 1 meerderjarig is. Verweerder heeft daarmee de aan hem te wijten lange duur van de procedure ten onrechte in het nadeel van eisers meegewogen. Het kan eisers 1 en 2 bezwaarlijk worden aangerekend dat zij in de loop der jaren (jong)meerderjarig zijn geworden en zich staande hebben weten te houden.
10.5
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de belangenweging, die verweerder op grond van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt, niet deugdelijk is gemotiveerd.
Conclusie
11. Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Door de aard en de omvang van de motiveringsgebreken, ziet de rechtbank geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, nu het in de eerste plaats op de weg van verweerder ligt om de verschillende belangen in het kader van artikel 8 van het EVRM af te wegen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
 bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ter hoogte van € 184,-
(honderdvierentachtig euro) moet vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier , en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR25955610

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.