ECLI:NL:RBDHA:2023:5656
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De Staatssecretaris baseerde dit besluit op de stelling dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het overdrachtsbesluit onrechtmatig is, omdat er geen opvangmogelijkheden in Italië zijn en dat dit in strijd is met de doelstellingen van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 7 april 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris het besluit heeft genomen op basis van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland een verzoek om overname aan Italië heeft gedaan, maar dat Italië hier niet tijdig op heeft gereageerd, waardoor de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de bewering dat de overdracht niet kan plaatsvinden vanwege gebrek aan opvang, niet gevolgd. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat, ondanks tekortkomingen in de opvang in Italië, de Staatssecretaris nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank concludeert dat de eiser niet heeft aangetoond dat de asielprocedure in Italië fundamentele tekortkomingen vertoont die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals vereist onder artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.