ECLI:NL:RBDHA:2023:5638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van besluiten door de Autoriteit Persoonsgegevens

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op zijn klachten en aanvraag op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser, woonachtig in Frankrijk, heeft op 18 oktober 2022 een klacht ingediend bij de AP over een vermeende schending van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) door de Belastingdienst. Eiser stelt dat zijn privacy is geschonden doordat de Belastingdienst aan de AP heeft meegedeeld dat er meer procedures aanhangig zijn tussen eiser en de Belastingdienst. De AP heeft eiser echter terecht verwezen naar de lopende beroepsprocedure bij de rechtbank, waardoor de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit door de AP. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het besluit van de AP om de verzoeken om dwangsommen af te wijzen blijft in stand.

Daarnaast heeft eiser op 23 oktober 2022 een klacht ingediend over een schending van de AVG door de AP zelf, omdat zijn persoonsgegevens in een besluit tot berisping van de Belastingdienst waren genoemd. De rechtbank oordeelt dat de AP deze klacht terecht niet in behandeling heeft genomen, aangezien er tegen het besluit tot berisping beroep openstond. Ook dit beroep wordt ongegrond verklaard.

Ten slotte heeft eiser op 7 november 2022 een verzoek ingediend op grond van de Woo om openbaarmaking van documenten betreffende contacten met de Belastingdienst en de rechtbank. De AP heeft dit verzoek niet als een Woo-verzoek aangemerkt, wat de rechtbank ook terecht vindt. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van besluiten door de AP wordt in alle gevallen ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], Frankrijk, eiser

en

de Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

hierna: AP
(gemachtigde: mr. J.M.A. Koster).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten door AP op zijn twee klachten en op zijn aanvraag op grond van de Wet open overheid (Woo).
AP heeft een verweerschrift ingediend.
Met het besluit van 27 december 2022 heeft AP de verzoeken van eiser om toekenning van verbeurde dwangsommen wegens het niet tijdig nemen van besluiten op zijn klachten en aanvraag afgewezen.
Met het besluit van 30 maart 2023 heeft AP de bezwaren tegen het besluit van 27 december 2022 ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2023.
Eiser is niet verschenen. AP heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. [naam].

Overwegingen

Klacht van 18 oktober 2022
1.1.
Eiser heeft op 18 oktober 2022 bij AP een klacht ingediend over schending van de AVG door de Belastingdienst. De schending van de AVG bestaat er volgens eiser uit dat de Belastingdienst aan AP heeft meegedeeld dat er meer procedures aanhangig zijn tussen eiser en de Belastingdienst. Eiser stelt dat daarmee zijn privacy is geschonden.
1.2.
AP heeft in reactie daarop aan eiser meegedeeld dat de Belastingdienst deze uitlating heeft gedaan in het kader van de bij de rechtbank aanhangige beroepsprocedure met kenmerk SGR 22/5012 en dat eiser de correspondentie daarover moet richten aan de rechtbank in die procedure.
1.3.
Op 23 november 2022 heeft eiser AP in gebreke gesteld omdat AP niet tijdig op zijn klacht heeft beslist.
1.4.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit door AP. AP heeft eiser immers terecht verwezen naar de bij deze rechtbank lopende beroepsprocedure SGR 22/5012, waarin de rechtbank over de rechtmatigheid van deze handeling ter voorbereiding van het in die procedure bestreden besluit een oordeel dient te geven. In die zaak is dat is bij uitspraak van heden gedaan.
1.5.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit verklaart de rechtbank daarom ongegrond. Het besluit van 30 maart 2023 waarbij AP de afwijzing van eisers verzoek om een dwangsom toe te kennen heeft gehandhaafd, blijft in stand.
De klacht van 23 oktober 2022
2.1.
Eiser heeft op 23 oktober 2022 bij AP een klacht ingediend over schending van de AVG door de AP zelf. De schending van de AVG bestaat er volgens eiser uit dat AP in het besluit tot berisping van de Belastingdienst eisers achternaam en voorletters heeft genoemd en heeft vermeld dat eiser nog verschillende procedures heeft lopen bij de Belastingdienst. Eiser stelt dat daarmee zijn privacy is geschonden.
2.2.
AP heeft in reactie daarop bij brief van 13 november 2022 aan eiser geantwoord dat de klacht wordt aangemerkt als een klacht tegen AP op grond van Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat deze klacht niet in behandeling wordt genomen, omdat tegen het besluit tot berisping van de Belastingdienst beroep openstond [1] .
2.3.
Op 23 november 2022 heeft eiser AP in gebreke gesteld omdat AP niet tijdig op zijn klacht heeft beslist.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit door AP. AP heeft de klacht terecht op geval als een klacht op grond van Hoofdstuk 9 van de Awb omdat de klacht is gericht tegen AP zelf. Tegen een beslissing op deze klacht staat op grond van artikel 9:3 van de Awb geen bezwaar en beroep open. Evenmin staat tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een klacht beroep open. [2]
2.5.
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit verklaart de rechtbank daarom ongegrond. Het besluit van 30 maart 2023 waarbij AP de afwijzing van eisers verzoek om een dwangsom toe te kennen heeft gehandhaafd blijft in stand.
Het verzoek op grond van de Wet open overheid
3.1.
Op 7 november 2022 heeft eiser verzocht op grond van de Woo om openbaarmaking van de documenten betreffende alle contacten met Ministerie van Financiën, Belastingdienst en rechtbank in de procedures 21/2082, 22/3372 en 22/5012 over de periode van 17 juni 2020 tot en met 7 november 2022.
3.2.
AP heeft in reactie daarop bij brief van 15 november 2022 aan eiser geantwoord dat zijn verzoek wordt aangemerkt als een verzoek om kennisneming van informatie in het kader van bezwaar- of beroepsprocedures en niet als een Woo-verzoek.
3.3.
Op 23 november 2022 heeft eiser AP in gebreke gesteld omdat AP niet tijdig op zijn Woo-verzoek heeft beslist.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit door AP. AP heeft het verzoek van eiser terecht opgevat als een verzoek om overlegging van op een geding betrekking hebbende stukken. AP mocht redelijkerwijs veronderstellen dat het eiser niet te doen was om het openbaar maken van de processtukken van zijn procedures aan een ieder. Eiser heeft niet kenbaar gemaakt aan AP dat hij wel wenste dat de processtukken van zijn procedures voor een ieder openbaar gemaakt zouden worden.
3.5.
Verweerder was dan ook niet gehouden om een Woo-besluit op eisers verzoek te nemen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit verklaart de rechtbank daarom ongegrond. Het besluit van 30 maart 2023 waarbij AP de afwijzing van eisers verzoek om een dwangsom toe te kennen heeft gehandhaafd blijft in stand.
Conclusie
4. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van besluiten door AP is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 9:8, eerste lid, onder d, van de Awb
2.Zie de uitspaak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2111