In deze zaak heeft eiseres op 7 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij haar referent in het kader van nareis. Na het indienen van de aanvraag heeft eiseres op 16 januari 2023 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Vervolgens heeft zij op 24 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft op 8 februari 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 90 dagen na ontvangst van de aanvraag is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank, waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel en neemt de overwegingen uit die uitspraak over.
De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, en worden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 418,50. Eiseres is vrijgesteld van griffierecht, waardoor verweerder dit niet hoeft te vergoeden.