In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2023 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot teruggeleiding van twee minderjarige kinderen van Nederland naar België. De vader, verzoeker, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de kinderen naar hun gewone verblijfplaats in België, na een ongeoorloofde overbrenging door de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen voor hun overbrenging naar Nederland in België woonden en dat de moeder zonder toestemming van de vader het hoofdverblijf naar Nederland heeft verplaatst. De rechtbank heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd op basis van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de terugkeer van de kinderen, zoals gesteld door de moeder, en heeft de teruggeleiding gelast onder bepaalde voorwaarden. De rechtbank heeft bepaald dat de teruggeleiding uiterlijk op 8 mei 2023 moet plaatsvinden, waarbij de moeder de kinderen dient terug te brengen naar België. Indien de moeder dit nalaat, moet zij de kinderen met geldige reisdocumenten aan de vader afgeven, zodat hij hen zelf kan terugleiden. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd en de werkzaamheden van de bijzondere curator geregeld. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.