ECLI:NL:RBDHA:2023:5500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
C/09/644005 / FA RK 23-1719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over beslissing zorgverantwoordelijke inzake verplichte zorg en toediening intramusculaire medicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan over een klacht van verzoeker, geboren in 1988, die zich richtte tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke psychiater met betrekking tot de toediening van intramusculaire medicatie. Verzoeker had eerder een zorgmachtiging gekregen, maar diende op 3 januari 2023 een klacht in bij de klachtencommissie, die deze op 17 januari 2023 ongegrond verklaarde. Verzoeker betwistte de noodzaak van de intramusculaire medicatie en stelde dat deze niet in overeenstemming was met de richtlijnen en behandelstandaard. Hij voerde aan dat de medicatie hem lichamelijk en geestelijk schade toebracht en dat er geen grond was voor de verplichte zorg. De rechtbank oordeelde dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek en dat de zorgverantwoordelijke zich aan de wettelijke vereisten had gehouden. De rechtbank concludeerde dat de toediening van intramusculaire medicatie noodzakelijk was om ernstig nadeel voor verzoeker en anderen te voorkomen. De rechtbank verklaarde de klacht ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is gegeven door mr. A. Emmens, rechter, en is openbaar uitgesproken op 6 april 2023.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer
Zaak-/rekestnummer: C/09/644005 / FA RK 23-1719
Datum beschikking: 6 april 2023
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)

Beschikking op het op 09 maart 20239 maart 2023 ingediende verzoekschrift van:

[naam01] ,

hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedatum01] 1988 te [geboorteplaats01] ,
verblijvende in accommodatie [verblijfplaats01] ,
advocaat: mr. J.A. Smits te Rotterdam,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker ingediend bij de klachtencommissie [klachtencommissie01] (hierna: klachtencommissie) op 3 januari 2023.
Als belanghebbenden worden aangemerkt zorgaanbieder [accommodatie01] en zorgverantwoordelijke psychiater [psychiater01] .

Feiten en procesverloop

De rechtbank heeft ten aanzien van verzoeker op 22 april 2022 een aansluitende zorgmachtiging verleend, met een geldigheidsduur tot en met 22 januari 2023.
In deze zorgmachtiging is bepaald dat bij wijze van verplichte zorg ten aanzien van verzoeker de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
- toedienen van medicatie;
- verrichten medische controles;
- andere medische handelingen en therapeutische maatregelen;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- beperken van het recht op het ontvangen van bezoek, m.u.v. familie;
- opnemen in een accommodatie.
De rechtbank heeft op 11 januari 2023 een aansluitende zorgmachtiging verleend, met een geldigheidsduur tot en met 11 januari 2024.
In deze zorgmachtiging is bepaald dat bij wijze van verplichte zorg ten aanzien van verzoeker de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
- toedienen van medicatie;
- verrichten medische controles;
- andere medische handelingen en therapeutische maatregelen;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- onderzoek aan kleding of lichaam;
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie.
Zorgverlener is zorgaanbieder [accommodatie01] (hierna te noemen: zorgaanbieder); als zorgverantwoordelijke is bij de onderhavige beslissing betrokken psychiater [psychiater01] .
De zorgverantwoordelijke heeft ten aanzien van verzoeker een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz genomen, inhoudende dat aan hem ingaande 14 december 2022 de volgende verplichte zorg wordt verleend:
toedienen van intramusculaire medicatie.
Deze beslissing is onder opgave van de daartoe strekkende redenen vastgelegd in de brief van 14 december 2022.
Verzoeker heeft bij brief van 3 januari 2023 bij de klachtencommissie een klacht ingediend gericht tegen voormelde beslissing van de zorgverantwoordelijke.
De klachtencommissie heeft op 17 januari 2023 de klacht ongegrond verklaard.
Deze beslissing heeft de klachtencommissie op 17 januari 2023 aan betrokkene mondeling meegedeeld en op schrift op 27 januari 2023 aan verzoeker toegezonden.
Verzoeker heeft de rechtbank bij verzoekschrift verzocht de door hem ingediende klacht gericht tegen toepassing van verplichte zorg in de vorm van toedienen van toedienen van intramusculaire medicatie alsnog gegrond te verklaren. Tevens heeft hij verzocht hem ten laste van de zorgaanbieder een schadevergoeding toe te kennen.
Zorgverantwoordelijke psychiater [psychiater01] heeft op 3 april 2023 schriftelijk verweer
gevoerd.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op locatie bij [accommodatie01] op 4 april 2023.
Daarbij zijn gehoord:
- verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat;
- psychiater [psychiater01] ;
- arts [naam02] .

Standpunt verzoeker

Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er geen grond is voor het hem tegen zijn wil toedienen van intramusculaire medicatie
.Verzoeker betwist het bestaan van ernstig nadeel en betwist het effect van medicatie op de psychische stoornis. De keuze hem de medicatie intramusculair toe te dienen is strijdig met de inhoudelijke vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid. De keuze voor intramusculaire medicatie is niet in overeenstemming met de richtlijnen en behandelstandaard.
Verzoeker is niet psychisch ontregeld. De sporadische psychische ontregelingen die verzoeker heeft, hebben niets met medicatie te maken en worden ook niet door het toedienen van intramusculaire medicatie voorkomen. De intramusculaire medicatie leidt slechts tot veel onrust en lichamelijke klachten bij verzoeker. Verzoeker heeft continue bewegingsdrang, gaat er van kwijlen en is suf en vermoeid. De depots in prikvorm voelen als een aanranding van zijn lichaam en doen hem letterlijk en figuurlijk veel pijn. Verzoeker vindt het onbegrijpelijk en schandalig dat hij geen kans krijgt om de gebruikelijke orale medicatie te gebruiken, zoals hij al meerdere keren heeft verzocht. Het maakt hem boos en agressief en brengt hem zo steeds verder in de problemen in plaats van dat hij wordt geholpen. Op die manier schiet de zorg zijn doel voorbij.
Aan de beslissing van de zorgverantwoordelijke kleeft een wezenlijk vormgebrek, nu daarin niet concreet is omschreven welk middel hem wordt toegediend waardoor het voor verzoeker niet duidelijk is welke medicatie hem wordt toegediend. Verder heeft de psychiater die verzoeker in het kader van een nieuwe aansluitende zorgmachtiging heeft onderzocht zich ook uitgelaten over de intramusculaire medicatie, hetgeen onjuist is en niet had gemogen.
Verzoeker is bij het eerste depot ingespoten met een middel waar hij allergisch voor is, terwijl hij hier van tevoren nog voor heeft gewaarschuwd en de informatie dat hij allergisch is voor bepaalde middelen ook terug te vinden is in zijn dossier. Echter heeft de psychiater zijn dossier er niet op nageslagen en heeft zij hem niet willen geloven. Verzoeker heeft pijn en hinder ondervonden van de allergische reactie die hij toen heeft gehad. Er is niet alleen medisch onzorgvuldig, maar ook onredelijk gehandeld. De psychiater had, los van de vraag naar de aannemelijkheid van een allergische reactie, voor een ander middel kunnen kiezen om verzoeker tegemoet te komen. Verzoeker had zich dan iets meer gehoord gevoeld.
Verzoeker vraagt de rechtbank hem een schadevergoeding ten laste van de zorgaanbieder toe te kennen van €500,00 voor het hem toedienen van de verkeerde medicatie.
Verzoeker vraagt de rechtbank hem een schadevergoeding ten laste van de zorgaanbieder toe te kennen van €250,00 voor elke keer dat hem ten onrechte een depot is toegediend.

Standpunt verweerder

Verweerder acht voortzetting van de dwangbehandeling met intramusculaire medicatie noodzakelijk om ernstig nadeel af te wenden en heeft de rechtbank gevraagd het verzoek van verzoeker ongegrond te verklaren en het verzoek hem schadevergoeding toe te kennen af te wijzen.
Verzoeker wordt, na het plaatsvinden van een aantal agressie-incidenten in december 2022, vanaf 14 december 2022 behandeld met anti-psychotica in depotvorm eens per 14 dagen.
De inname van orale medicatie is onvoldoende gewaarborgd. Verzoeker toont aanhoudend verzet tegen het gebruik van medicatie. Verzoeker weigert regelmatig de inname van orale medicatie en weigert bloedcontroles om zijn spiegel te bepalen.
Het behandelteam ziet dat het depot (bij het eerste depot Olanzapine , daarna Cisordinol 400 mg per keer en vanaf 26 januari 2023 in verhoogde doses van Cisordinol 600mg) een positief effect heeft op het manisch ontremde gedrag van verzoeker. Het vijandige gedrag naar verpleging en behandelaars en het groepsontwrichtende gedrag van de afgelopen maanden (geluidsoverlast in de nachten en intrusief gedrag naar medepatiënten) is minder aanwezig. Verzoeker probeert in gesprek met zijn behandelaars vaker een meer coöperatieve houding aan te gaan. Hij is aangemeld bij Limor Housing First en het FACT-team. Dit uitstroomtraject staat nu tijdelijk on hold. Een ernstig agressie-incident op 21 maart jl., waarbij verzoeker een verpleegkundige heeft bespuugd en geslagen, heeft geleid tot de keuze verzoeker bij wijze van time-out (in carrousel constructie) te plaatsen naar FPA [plaats01] , gevolgd door FPA [plaats02] . Als verzoeker stabiel kan blijven onder adequate medicatie heeft verzoeker nog steeds perspectief op uitstroom na zijn time-out.
Verweerder betwist de stelling van verzoeker dat de intramusculaire medicatie niet in overeenstemming is met de richtlijnen en behandelstandaard. Verzoeker betwist dat verzoeker in weerwil van dossierinformatie is ingespoten met een verkeerd middel.
Samenvattend is daartoe het volgende verweer gevoerd: Verzoeker heeft na het eerste depot (met Olanzapine ) een allergische reactie van de huid ontwikkeld op de plek waar het depot is gezet. Het depot is op advies van de huisarts en in overleg met verzoeker omgezet in Cisordinol, waarna er geen allergische reactie meer is opgetreden. In het dossier is geen allergie vermeld; de psychiater en de geneesheer-directeur hebben het dossier nagelopen en geen vermelding van een allergie voor Olanzapine of een ander middel kunnen vinden. Verzoeker zou allergisch hebben kunnen gereageerd op een hulpstof van het depot in plaats van op het bewuste middel. Het opnieuw optreden van een allergische reactie kan voor de toekomst niet worden uitgesloten. Zo’n reactie is in de regel een milde en veelvoorkomende reactie van de huid in de vorm van roodheid of een wat verdikte huid. Olanzapine was het middel van eerste keuze omdat verzoeker daar oraal al mee bekend was. In het kader van zorgvuldig medisch handelen heeft dit altijd de voorkeur. In de schriftelijke beslissing is niet vermeld welke medicatie zal worden gebruikt om nog van middel te kunnen wisselen als het middel niet toereikend is. De afwegingen met betrekking tot keuze en dosering van het middel zijn voorafgaand aan het eerste depot met verzoeker doorgesproken. Verzoeker krijgt naast de depotmedicatie geen orale anti-psychotica.

Beoordeling

De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien het verzoekschrift binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
Klacht beslissing verlenen verplichte zorg
De zorgverantwoordelijke kan ter uitvoering van een zorgmachtiging op grond van artikel 8:9 Wvggz pas beslissen tot het verlenen van de verschillende vormen van verplichte zorg, nadat hij zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene, met de betrokkene overleg heeft gevoerd over de voorgenomen beslissing en, voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur. Voor het toepassen van verplichte zorg moet voorts sprake zijn van ernstig nadeel dat wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis.
De rechtbank stelt vast, mede gelet op de beschikking van 22 april 2022, die kracht van gewijsde heeft en de beschikking 11 januari 2023, waarbij aansluitend zorgmachtigingen zijn verleend, dat bij verzoeker sprake is van een psychische stoornis, te weten een schizo-affectieve stoornis en een stoornis in het gebruik van middelen (cannabis en cocaïne).
De rechtbank stelt verder vast dat de psychische stoornis van verzoeker leidt tot ernstig nadeel, zoals in voornoemde beschikkingen is overwogen en waarnaar hier wordt verwezen.
Met hetgeen in de schriftelijke aanzegging en in verweer bij de klachtencommissie en bij de rechtbank naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat het uit de stoornis voortvloeiende nadeel overtuigend en steekhoudend is toegelicht. In het kader van de stoornis van verzoeker, met matig ziektebesef en afwezigheid van ziekte-inzicht, treden regelmatig episodes van (hypo)manische ontregeling op die gepaard gaan met agressie. Het betoog van verzoeker dat medicatie geen invloed heeft op deze ontregelingen is onjuist.
Er is sprake van een mengbeeld. Er gaat ook agressie uit van de antisociale component van de persoonlijkheidsproblematiek van verzoeker. Deze problematiek is onveranderlijk en kan niet met medicatie worden behandeld. Hoewel de kans op escalatie en agressie een blijvende factor vormt, kunnen de (hypo)manische ontregelingen, met fors positief effect op de agressiebeheersing van verzoeker, wel met medicatie worden gestabiliseerd.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd, volgt dat de toepassing van verplichte zorg, te weten toedienen van intramusculaire medicatie, noodzakelijk is om het toestandsbeeld te stabiliseren, om zo het ernstig nadeel voor verzoeker zelf en anderen te doen afwenden. Niet is gebleken dat er minder bezwarende alternatieven zijn.
Geprobeerd is eerst om verzoeker consistent orale medicatie te laten gebruiken.
Maar verzoeker heeft een aanhoudende weerstand tegen behandeling met medicatie, heeft zijn orale medicatie regelmatig geweigerd en weigert consequent bloedonderzoek om zijn spiegel te bepalen. Het aanbieden van medicatie resulteerde regelmatig in conflict en agressie. Er is sprake geweest van groepsontwrichtend gedrag. Er zijn regelmatig geweldsincidenten met de zorgmedewerkers in de kliniek. De toepassing van beperkende maatregelen (zoals een kamerbeleid) en separeerverpleging zijn nodig geweest om de agressie te couperen en om verzoeker af te houden van middelengebruik. Daarom is overgegaan tot depotmedicatie via injecties. Ten slotte is de verplichte zorg evenredig en naar verwachting effectief gebleken. De behandeling met antipsychotica heeft al positief effect gehad op het toestandsbeeld van verzoeker en verder positief effect wordt verwacht. Bij onderbehandeling van de stoornis, zal het toestandsbeeld verslechteren, en is de kans op een terugval en herhaling groot, moeten voormelde beperkende maatregelen blijven worden ingezet en heeft verzoeker geen perspectief op ontslag en uitstroom paar een passende woonvoorziening.
Klacht vormgebrek
Anders dan verzoeker heeft betoogd, ziet de rechtbank in het ontbreken in de schriftelijke beslissing van de zorgverantwoordelijke van de vermelding van het middel dat zou worden gebruikt geen wezenlijk vormgebrek. De beslissing is voldoende concreet, nu geen medicatiewissel was beoogd maar alleen wijziging van toedieningsvorm. Zoals van tevoren met verzoeker besproken zou zijn toenmalige medicatie Olanzapine , zoals in de beslissing vermeld, in intramusculaire depotvorm worden voortgezet.
Klacht dossierinhoud (artikel 8:4 Wvggz)
Verzoeker stelt dat in zijn dossier is vermeld dat hij allergisch is voor bepaalde middelen. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de rechtbank niet gegrond. De rechtbank gaat ervan uit dat van een bekende allergie op de voet van artikel 8:4 Wvggz dan wel artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek melding wordt gemaakt in het dossier. Echter is niet gebleken dat die informatie in het dossier is terug te vinden. De rechtbank houdt het er, op grond van de verklaring van de zorgverantwoordelijke dat zowel zij als de geneesheer-directeur die informatie niet hebben kunnen terugvinden, voor dat er geen sprake is geweest van een bekende allergie.
Klacht betrokkenheid onafhankelijk psychiater
Verzoeker heeft geklaagd over de betrokkenheid van de onafhankelijk psychiater in het kader van de zorgmachtiging bij de beoordeling van intramusculaire medicatie. De rechtbank ziet hierin geen relevantie voor de beoordeling van de onderhavige klacht en laat dit onderdeel daarom onbesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de hiervoor genoemde voorwaarden voor het toedienen van intramusculaire medicatie als vorm van verplichte zorg, waarbij de rechtbank tevens van oordeel is dat de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in acht zijn genomen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de klacht van verzoeker ongegrond moet worden verklaard en dat verzoeker geen recht op schadevergoeding toekomt.

Beslissing:

De rechtbank:
verklaart de klacht ongegrond;
wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Emmens, rechter, bijgestaan door B.M. Muller - Santana de Andrade als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2023.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 april 2023.
Tegen deze beslissing staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Tegen de beslissing op het verzoek tot toekenning van schadevergoeding staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.