ECLI:NL:RBDHA:2023:5499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van eiseres. Eiseres, die eerder als agent support werkte, was sinds 5 juli 2018 ziek en ontving vanaf 4 februari 2019 een ZW-uitkering. De uitkering werd beëindigd per 16 november 2020, omdat verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), oordeelde dat eiseres meer dan 65% van haar oude loon kon verdienen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 22 september 2022 behandeld. Eiseres voerde aan dat haar klachten en beperkingen niet volledig waren erkend en dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar actuele medische situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts zijn oordeel baseerde op zorgvuldige rapporten en dat er geen aanwijzingen waren voor een verslechtering van de gezondheidstoestand van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was, omdat eiseres geschikt werd geacht voor de eerder geduide functies.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van medische rapportages en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van arbeids(on)geschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A. Dinc),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

In het besluit van 10 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) ontving met ingang van 16 november 2020 beëindigd.
In het besluit van 19 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen op de nadere stukken van eiseres van 3 augustus 2022.
Op 9 januari 2023 heeft verweerder een reactie ingediend.
Eiseres heeft hier op 6 februari 2023 op gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek op 17 februari 2023 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres werkte voorheen als agent support voor 39,77 uur per week. Zij is met ingang van 5 juli 2018 door haar werkgever ziekgemeld. Na de beëindiging van het dienstverband heeft verweerder met ingang van 4 februari 2019 een ZW-uitkering aan eiseres toegekend.
1.2.
Naar aanleiding van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder in het besluit van 5 augustus 2019 vastgesteld dat eiseres per 6 september 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65 % kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder in het besluit van 31 maart 2020 ongegrond verklaard. Verweerder heeft eiseres vervolgens per 6 september 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend.
1.3.
Eiseres heeft zich op 28 oktober 2019 opnieuw ziekgemeld, waarna verweerder met ingang van 25 oktober 2019 een ZW-uitkering aan haar heeft toegekend. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. In het primaire besluit heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres met ingang van 16 november 2020 beëindigd, omdat eiseres meer dan 65 % kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
2. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in bezwaar verricht. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Eiseres heeft geen recht meer op een ZW-uitkering, omdat zij in staat is haar arbeid te verrichten.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en betoogt dat verweerder haar klachten en de daarmee samenhangende beperkingen niet (volledig) heeft erkend en vastgesteld. Eiseres is fysiek en mentaal niet in staat de eerder geduide functies te verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft de actuele medische gegevens ten onrechte en tegen de afspraak in niet afgewacht. Nu de actuele medische situatie niet voorhanden is, gaat de stelling dat deze niet is veranderd niet op. Eiseres heeft in beroep medische informatie van psychiater C. Lipsch van 11 maart 2020, 14 januari 2021, 6 april 2021 en 5 november 2021, huisarts R. Sharma van 25 juni 2021, radioloog R.E. Hagenbeek van 27 juli 2022, een huisartsenjournaal en een medicatieoverzicht ingebracht. Eiseres verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de eerstejaars ZW-beoordeling. Uit de in een tweetal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 23 december 2022 [1] nieuw geformuleerde maatstaf volgt dat geschiktheid voor ten minste drie van de eerder bij de eerstejaars ZW-beoordeling geselecteerde functies nodig is om ziekengeld op basis van de ZW te kunnen weigeren.
4.2.
Eiseres heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar waarbij de beëindiging van de ZW-uitkering per 6 september 2019 is gehandhaafd. Dit besluit is daarom in rechte vast komen te staan. De vraag in deze procedure is dan of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiseres op 16 november 2020 geschikt was voor de functies die in de eerdere eerstejaars ZW-beoordeling zijn geduid.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent arbeids(on)geschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.4.
Eiseres is op het spreekuur onderzocht door de primaire verzekeringsarts. Ook is dossieronderzoek verricht. De primaire verzekeringsarts heeft op 10 november 2020 een rapport van zijn bevindingen opgesteld. De conclusie uit dit rapport luidt dat eiseres bekend is met ernstige persoonlijkheidsproblematiek met overwegend borderline aspecten en PTSS. Eiseres werd bij de eerstejaars ZW-beoordeling in 2019 geschikt bevonden voor de functies bode-bezorger (kantoor), samensteller kunststof en rubberindustrie en administratief ondersteunend medewerkster. Om onduidelijke redenen heeft eiseres zich per 25 oktober 2019 opnieuw ziekgemeld. Er is geen aanwijzing dat sprake is van een objectief medisch verslechterde situatie. Eiseres wordt daarom als hersteld beschouwd en is arbeidsgeschikt te achten voor de drie in 2019 geduide functies.
4.5.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 17 mei 2021 een rapport opgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft hiervoor dossierstudie verricht en eiseres op de hoorzitting van 18 februari 2021 gezien. De verzekeringsarts b&b heeft informatie bij de behandelaar van eiseres opgevraagd, maar geen reactie ontvangen. De verzekeringsarts b&b ziet geen reden om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De primaire verzekeringsarts heeft niet opnieuw een lichamelijk onderzoek hoeven te verrichten, nu sprake is van een ongewijzigde toestand en eiseres niet gestart is met een behandeling voor lichamelijke klachten. De astmaklachten zijn lang bestaand, nauwelijks beperkend en staan niet in de weg aan normale inspanningen. Over de psychische klachten was al voldoende bekend en bij het primaire onderzoek kon het bestaan van – vooral – persoonlijkheidsproblematiek bevestigd worden. Daarbij heeft de primaire verzekeringsarts ook aandacht gehad voor de EMDR-behandeling in verband met traumatische gebeurtenissen. De primaire verzekeringsarts mocht zich op grond van zijn onderzoek dan ook voldoende ingelicht achten over de bij eiseres aanwezige problematiek. De verzekeringsarts b&b onderschrijft de conclusie van de primaire verzekeringsarts dat er sinds de eerdere eerstejaars ZW-beoordeling weinig tot niets is veranderd. Ook in bezwaar is niets naar voren gekomen dat op een duidelijke verandering of verder afgenomen belastbaarheid wijst. Eiseres is geschikt voor de op basis van die belastbaarheid passend geachte functies en dus geschikt voor haar arbeid, aldus de verzekeringsarts b&b.
4.6.
Naar aanleiding van de in beroep ingebrachte medische stukken heeft de verzekeringsarts b&b op 9 januari 2023 een nader rapport opgesteld. Hierin is opgenomen dat de ingediende medische informatie al bekend was met de in het dossier aanwezige brief van 5 maart 2020 of betrekking heeft op de periode na de datum in geding. De ingediende informatie geeft dan ook geen aanleiding voor een ander standpunt, aldus verweerder.
4.7.
Eiseres heeft op 6 februari 2023 een reactie ingebracht. Zij is het niet eens met het standpunt van de verzekeringsarts b&b. Eiseres heeft zich vanwege toegenomen klachten opnieuw ziekgemeld en kampt sinds haar 18e levensjaar met psychische klachten, die steeds erger worden. Eiseres was ten tijde van belang gelet op haar klachten niet in staat om behandelingen voor te zetten of te werken. De brief van 15 mei 2020 (de rechtbank leest: 5 maart 2020) bevat meer informatie dan de verzekeringsarts b&b heeft opgeschreven. Gelet op de bij eiseres vastgestelde diagnoses is het standpunt van de verzekeringsarts b&b niet te volgen. Daarnaast heeft eiseres ook last van chronische lichamelijke klachten. Verweerder heeft dan ook onvoldoende beperkingen in de FML aangenomen, zo stelt zij.
4.8.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts b&b op een onzorgvuldige manier tot stand is gekomen, tegenstrijdigheden bevat of onvoldoende begrijpelijk is. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat alle klachten van eiseres in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling. De rechtbank ziet in de stelling van eiseres dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte de bij de psycholoog opgevraagde informatie niet heeft afgewacht geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit de stukken blijkt dat de verzekeringsarts b&b tijdens de hoorzitting in bezwaar op 18 februari 2021 heeft toegezegd medische informatie op de te vragen bij de behandelend sector. Dit is na de hoorzitting per abuis niet gebeurd. Op 3 mei 2021 heeft de verzekeringsarts b&b de psycholoog alsnog een verzoek om informatie verzonden, met het verzoek om binnen twee weken te reageren. In zijn rapport van 17 mei 2021 heeft de verzekeringsarts b&b opgenomen dat nog geen reactie is ontvangen, maar dat hij na ontvangst zo nodig aanvullend zal rapporteren. De psycholoog heeft niet gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b met de in het dossier aanwezige gegevens en de eigen onderzoeksbevindingen de beschikking had over voldoende informatie om zijn heroverweging op te baseren. Verweerder heeft het rapport van de verzekeringsarts b&b daarom aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
4.9.
De beroepsgronden geven verder geen reden te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. De verzekeringsarts b&b heeft inzichtelijk toegelicht waarom hij niet tot een ander oordeel dan de primaire verzekeringsarts is gekomen. Er zijn bij de eerstejaars ZW-beoordeling in 2019 diverse beperkingen voor de klachten van eiseres in de FML opgenomen. Er zijn geen aanknopingspunten dat sprake is van een verslechterde gezondheidssituatie ten opzichte van deze eerdere beoordeling. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende onderbouwd dat de in beroep ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft voor een ander oordeel. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan de eigen beleving van de klachten van eiseres kan dan ook geen doorslaggevende betekenis toekomen.
4.10.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of onjuist is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding een deskundige te benoemen.
5. Het voorgaande betekent dat verweerder de ZW-uitkering van eiseres terecht met ingang van 16 november 2020 heeft beëindigd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.