ECLI:NL:RBDHA:2023:5419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde woning en kostenvergoeding bezwaarfase

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning en de kostenvergoeding in de bezwaarfase. Eiser, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 219.000. Na bezwaar werd de waarde verlaagd naar € 203.000, maar eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 190.000 op basis van een taxatierapport. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was, en dat de door verweerder toegewezen kostenvergoeding voor de bezwaarfase niet te laag was. Eiser had ook verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor compensatie, aangezien eiser geen persoonlijke schadevergoeding zou ontvangen op basis van de machtiging die hij had getekend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om immateriële schadevergoeding af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/422

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. de Jong),
en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 25 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] [nummer 1] te [plaats 1] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) voor het jaar 2021 vastgesteld op € 219.000. Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing eigenaren voor het jaar 2021 (de aanslagen).
Eiser heeft tegen de beschikking en de aanslagen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 7 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de waarde van de woning nader vastgesteld op € 203.000, alsmede de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Namens verweerder zijn mr. [naam 2] en [naam 3] verschenen. Gemachtigde van eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 februari 2023 aan WOZverminderen.nl, t.a.v. de heer [naam 1] op het postbusadres Postbus [postbusnummer] , [postcode] te [plaats 1] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 28 februari 2023 op het PostNL-punt is afgehaald, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een hoekwoning met een “berging/schuur aangebouwd” en “aanbouw woonruimte”. De gebruiksoppervlakte van de woning is ongeveer 96 m². De oppervlakte van het perceel is ongeveer 246 m².
Geschil
2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Daarnaast is de hoogte van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase in geschil.
3. Eiser bepleit een waarde van € 190.000. Daartoe wijst eiser op een taxatierapport van Peter Postma (Postma). Voorts heeft eiser – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat in de bezwaarfase ten onrechte niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn toegezonden en dat verweerder voor de bezwaarfase een te lage kostenvergoeding heeft toegekend.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de nader vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatieverslag en een taxatiematrix (de matrix) overgelegd. In de matrix is de waarde van de woning bepaald op € 208.782. Naast gegevens van de woning, bevat de matrix gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten in Gouda. Volgens verweerder is voor de bezwaarfase niet een te lage kostenvergoeding toegekend.
Beoordeling van het geschil
Waarde van de woning
5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
6. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de nader vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Naar volgt uit de matrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De door verweerder gebruikte vergelijkingsobjecten zijn [adres 2] [nummer 2] (verkocht op 29 augustus 2019 voor € 200.000), [adres 2] [nummer 3] (verkocht op 24 februari 2020 voor € 200.000) en [adres 3] [nummer 4] (verkocht op 6 februari 2019 voor € 177.000). Deze vergelijkingsobjecten hebben vergelijkbare bouwkenmerken, uitstraling, bouwjaar, ligging en gebruiksoppervlakte als de woning en zijn daarom goed vergelijkbaar met de woning. De uit de vergelijkingsobjecten herleide waarde van € 208.782 is hoger dan de door verweerder aan de woning nader toegekende waarde van € 203.000. Met de matrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer perceeloppervlakte en kwaliteit van de opstallen.
7. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. In het door eiser overgelegde taxatierapport ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. In dat taxatierapport worden dezelfde drie vergelijkingsobjecten genoemd die in de matrix worden gebruikt, maar wordt op geen enkele manier (cijfermatig) onderbouwd hoe uit de voor die vergelijkingsobjecten gerealiseerde verkoopprijzen een waarde van € 190.000 kan worden herleid.
Toezending stukken
8. De omstandigheid dat niet reeds gedurende de bezwaarfase alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser zijn verstrekt, kan niet leiden tot een gegrond beroep. In de bezwaarfase geldt artikel 7:4, tweede lid, van Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage dient te leggen voor eiser gedurende ten minste een week. Artikel 7:4, tweede lid, van de Awb brengt geen verplichting mee voor verweerder om de op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan de hoorzitting aan eiser te verstrekken. Er heeft voorafgaande aan de uitspraak op bezwaar een hoorzitting plaatsgevonden. Verweerder heeft eiser per e-mail gewezen op de mogelijkheid tot inzage. Uit artikel 40 van de Wet WOZ volgt geen verplichting de stukken waar eiser tijdens de bezwaarfase om heeft verzocht voorafgaand aan het horen toe te zenden. De wetgever heeft met artikel 7:4, vierde lid, van de Awb reeds een voorziening getroffen voor deze situatie. Afschriften van op de zaak betrekking hebbende stukken kunnen immers tegen vergoeding worden verkregen door eiser. Ook artikel 7:4, vierde lid, van de Awb verplicht verweerder niet tot toezending van die stukken. De door eiser bepleite toezendplicht kan evenmin worden afgeleid uit artikel 6:17 van de Awb.
Kostenvergoeding bezwaarfase
9. Aan eiser is voor de bezwaarfase een kostenvergoeding toegekend van in totaal € 658,26, bestaande uit € 530 voor kosten van rechtsbijstand (€ 265 voor het bezwaarschrift en € 265 voor de hoorzitting) en € 128,26 voor kosten van het taxatierapport (twee uur voor een niet-inpandige woningtaxatie met een uurtarief van € 53, vermeerderd met omzetbelasting).
10. Volgens eiser had verweerder voor het taxatierapport € 256,52 (vier uur voor een inpandige woningtaxatie met een uurtarief van € 53, vermeerderd met omzetbelasting) moeten vergoeden. Voorts had voor de fysieke aanwezigheid van Postma bij de hoorzitting een vergoeding moeten worden toegekend van € 32,07 (een half uur met een uurtarief van € 53, vermeerderd met omzetbelasting), aldus eiser.
11. Voor de vergoeding van kosten bij WOZ-taxaties gelden de uitgangspunten volgens de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties [1] (de Richtlijn).
12. Over het aantal uren dat moet worden geacht te zijn besteed aan een taxatierapport, vermeldt de Richtlijn het volgende:

“Aantal uren besteed aan het taxatierapport

Het aantal uren dat is gemoeid met de taxatie van een onroerende zaak en het opstellen van een rapport wordt gesteld op:
2 voor een niet-inpandige woningtaxatie;
4 voor een woningtaxatie met inpandige opname.”
Eiser heeft in zijn beroepschrift erkend dat Postma niet in de woning aanwezig is geweest. Voor een vergoeding op basis van de met een inpandige woningtaxatie gemoeide uren is dan geen plaats. Dat, zoals eiser stelt, Postma niet in de woning aanwezig kon zijn in verband met Covid-19, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Verweerder heeft voor het taxatierapport dan ook niet een te lage vergoeding toegekend.
13. Over het bijwonen van een hoorzitting door een taxateur, vermeldt de Richtlijn onder andere het volgende:

“Kosten van het bijwonen van een (hoor)zitting door de taxateur

Indien het bezwaar, beroep of hoger beroep gegrond wordt verklaard, komen de kosten van de taxateur die aanwezig was bij het horen in de bezwaarfase en/of bij een zitting in beroep of in hoger beroep, op de voet van artikel 1, letter b, van het Besluit – naast de vergoeding voor de taxatie en het opstellen van een taxatierapport – voor vergoeding in aanmerking.”
Artikel 1, letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) luidt als volgt:

“Artikel 1

Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
(…)
b. kosten van een getuige of deskundige die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht”
Verweerder heeft nadrukkelijk en (uitgebreid) gemotiveerd betwist dat Postma als deskundige in de zin van artikel 1, letter b, van het Besluit kan worden aangemerkt. Volgens verweerder heeft Postma op de hoorzitting geen inhoudelijk relevante bijdrage geleverd en moest aan hem basiskennis worden uitgelegd. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij het taxatierapport van Postma alleen heeft vergoed in de hoop een beroepsprocedure te voorkomen. Dit alles is door eiser niet weersproken. De rechtbank ziet daarom in dit geval geen aanleiding voor het oordeel dat de aanwezigheid van Postma bij de hoorzitting een vergoeding op de voet van artikel 1, letter b, van het Besluit rechtvaardigt. Het enkele gegeven dat Postma zichzelf als taxateur presenteert, is, met inachtneming van het voorgaande, onvoldoende om Postma als taxateur in de zin van de Richtlijn aan te merken. Verweerder heeft voor de aanwezigheid van Postma bij de hoorzitting dan ook terecht geen vergoeding toegekend.
Conclusie
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Vergoeding voor immateriële schade
15. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005. [2] In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat eiser immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. [3] Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. In deze zaak is het bezwaarschrift door verweerder ontvangen op 3 maart 2021 en de uitspraak van de rechtbank is van 13 april 2023. Daarmee is sprake van een geringe overschrijding van de redelijke termijn met 1 maanden 10 dagen.
16. Eiser heeft een machtiging getekend waarin hij ermee instemt dat alle vorderingen uit hoofde van vergoedingen voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, kosten voor een deskundige, dwangsommen en immateriële schadevergoedingen ter zake van overschrijding van de redelijke termijn aan zijn gemachtigde worden gecedeerd en dat de genoemde vergoedingen rechtstreeks op de rekening van gemachtigde worden overgemaakt. Voor zover deze bedragen (vanwege verrekening of anderszins) toch naar eiser worden overgemaakt, dan is hij uit hoofde van de machtiging verplicht de vergoeding over te maken naar gemachtigde. De hiervoor genoemde bepalingen in de machtiging brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat eiser niet persoonlijk gecompenseerd wordt voor veronderstelde spanning en frustratie. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toe te kennen.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, voorzitter, en mr. A.D. van Riel en mr. J.G.E. Gieskes, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Emden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Staatscourant 2018, 28796.
2.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
3.Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.