ECLI:NL:RBDHA:2023:5363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL23.695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Marokko

Op 20 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vreemdelingenbewaring van een eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De maatregel van bewaring was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de eiser, die in bewaring was gesteld, behandeld op 17 januari 2023. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou beletten. De rechtbank heeft verschillende gronden voor de maatregel van bewaring besproken, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. Tijdens de zitting zijn enkele gronden door de verweerder laten vallen, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden overbleven om de maatregel te rechtvaardigen.

Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was, omdat hij geen documenten had en de Marokkaanse autoriteiten geen laissez passer zouden verstrekken. De rechtbank verwierp dit argument, verwijzend naar eerdere jurisprudentie die stelde dat niet bij voorbaat kon worden aangenomen dat de Marokkaanse autoriteiten geen medewerking zouden verlenen. Eiser stelde ook dat verweerder niet voortvarend genoeg had gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder adequaat had opgetreden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.695

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] alias [alias 1] alias [alias 2], v-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. W.R.S. Ramhit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Procesverloop

1. Bij besluit van 9 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
2.1.
Ter zitting heeft verweerder de zware gronden 3f en 3i alsmede de lichte gronden 4b en 4f laten vallen. Deze gronden liggen dus niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag.
2.2.
Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Eiser heeft slechts de zware grond 3d betwist. Wat hier ook van zij, met de niet betwiste gronden 3 a, b en e en de eveneens niet betwiste lichte gronden 4a, 4 c en 4 d, resteren voldoende gronden om de maatregel te kunnen dragen.
3. Eiser stelt dat hij ten onrechte in bewaring is gesteld omdat het zicht op uitzetting ontbreekt. Volgens hem zijn er geen documenten van hem en kan bij de Marokkaanse autoriteiten geen laissez passer worden verkregen.
3.1.
Deze grond slaagt niet. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022 volgt dat niet bij voorbaat kan worden gesteld dat de Marokkaanse autoriteiten geen medewerking zullen verlenen aan de verstrekking van een laissez passer. [1] Dat eiser op dit moment niet over geldige documenten beschikt doet daar niet af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden gesteld dat het zicht op uitzetting ontbreekt.
4. Volgens eiser heeft verweerder niet voortvarend genoeg gehandeld om zijn uitzetting te bewerkstelligen. Op 15 december 2022 heeft verweerder de Dublinclaim van de Luxemburgse autoriteiten bevestigd, maar eiser is pas op 6 januari 2023 in bewaring gesteld.
4.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser is na aankomst op Schiphol nog diezelfde dag in bewaring gesteld en verweerder heeft op 12 januari 2023 een poging gedaan om een vertrekgesprek met eiser te voeren, waaraan eiser zijn medewerking heeft geweigerd. Daarnaast heeft verweerder op 15 januari 2023 de Marokkaanse autoriteiten verzocht de identiteit van eiser te verifiëren. Met deze handelingen kan niet worden gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
5. In de door verweerder en eiser verstrekte gegevens ziet de rechtbank ook geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.