ECLI:NL:RBDHA:2023:5359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL23.9105
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd. De eiser, een Marokkaanse vreemdeling, had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat was genomen op 24 maart 2023. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 5 april 2023, waarbij de eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder een asielaanvraag had ingediend, die als kennelijk ongegrond was afgewezen, en dat er een terugkeerbesluit was genomen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op een juiste wettelijke grondslag berustte, omdat de eiser zonder rechtmatig verblijf in Nederland was en er een terugkeerverplichting op hem rustte. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de stelling dat er geen concreet zicht op uitzetting naar Marokko zou zijn, verworpen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9105

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen via een beeldverbinding. Als tolk is verschenen via een beeldverbinding A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 8 mei 2019 heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van tien jaren uitgevaardigd. Op 2 februari 2023 hebben de Nederlandse autoriteiten een akkoord afgegeven aan de Belgische autoriteiten om eiser terug te nemen zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Op 24 maart 2023 is eiser aan de grens bij Nispen overgenomen en uiteindelijk in vreemdelingenbewaring gesteld.
3. Voordat eiser in bewaring is gesteld, is hij enige tijd te Hoogerheide opgehouden door de Koninklijke Marechaussee. Eiser voert aan dat zijn ophouding langer heeft geduurd dan de maximale zes uur. De rechtbank volgt eiser hierin niet, aangezien uit het proces-verbaal van overname, ophouding en onderzoek van 24 maart 2023 volgt dat eiser om 12:37 uur op de plaats van ophouding aankwam en dat hij om 17:12 uur in bewaring is gesteld.
4. Verweerder heeft eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Deze grondslag is bedoeld voor personen zonder rechtmatig verblijf. Als voorwaarde hiervoor heeft te gelden dat op de betreffende persoon een terugkeerverplichting rust. Eiser voert aan dat het voornoemde besluit van 8 mei 2019 geen geldig terugkeerbesluit is, omdat het land van terugkeer daarin niet is opgenomen. De rechtbank volgt eiser hierin niet omdat uit dit besluit duidelijk blijkt dat eisers asielaanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen omdat Marokko voor hem een veilig land van herkomst is en omdat er geen indicaties zijn dat er een ander land van terugkeer in beeld zou kunnen zijn. Daarnaast wijst eiser erop dat er twee niet-ondertekende asielaanvragen in het dossier zitten en dat de gekozen grondslag voor de maatregel van bewaring onjuist is als hij een asielaanvraag heeft ingediend. Er is echter geen ondertekende asielaanvraag in het dossier aanwezig en uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling (pagina 6) blijkt dat eiser heeft afgezien van het indienen van een asielaanvraag. Eisers maatregel van bewaring berust dan ook op een juiste wettelijke grondslag.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel van bewaring vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Ter zitting heeft verweerder de zware gronden 3f en 3h, alsmede de lichte gronden 4b en 4c laten vallen.
6. De zware grond 3a is feitelijk juist omdat eiser zonder de vereiste documenten is ingereisd. De zware grond 3b is feitelijk juist omdat eiser zonder zijn asielprocedure in Nederland af te wachten in juni 2019 is vertrokken naar België. De zware gronden 3c en 3i zijn feitelijk juist omdat eiser geen gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit van 8 mei 2019 en aangeeft niet naar Marokko te willen vertrekken. De zware grond 3d is feitelijk juist omdat eiser verschillende namen en geboortedatums heeft opgegeven. De lichte gronden 4a en 4d zijn ook feitelijk juist omdat eiser niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit, niet met de juiste documenten is ingereisd, zich bij aankomst niet heeft gemeld en omdat hij niet heeft aangetoond dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan. Er zijn dan ook voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
7. Dit brengt met zich dat een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven is. De enkele stelling van eiser in beroep dat hij geen kans heeft gekregen om te laten zien dat hij wil meewerken, is onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan. In de maatregel heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat het niet waarschijnlijk is dat eiser aan een meldplicht zal voldoen gelet op zijn verklaring dat hij niet in Nederland wil zijn en dat hij niet beschikt over middelen om zijn vertrek zelf te realiseren.
8. Een maatregel van bewaring is alleen toegestaan als er een concreet zicht bestaat op uitzetting binnen een redelijke termijn. Eiser voert aan dat hiervan in het geval van Marokko nu geen sprake is omdat de Marokkaanse autoriteiten momenteel geen laissez-passers (LPs) afgeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraken van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269, en 23 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:747, geoordeeld dat er wel sprake is van een concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er in de periode januari-oktober 2022 door de Marokkaanse autoriteiten 21 LPs zijn afgegeven, dat er in de periode november-december 2022 9 vreemdelingen met een LP zijn uitgezet en 2 LPs zijn afgegeven en dat er in het eerste kwartaal van 2023 ook weer LPs zijn afgegeven maar dat over deze periode de cijfers nog niet zijn opgemaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat een concreet zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn niet ontbreekt.
9. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder niet voldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting door eerst op de zesde dag na de maatregel een vertrekgesprek met hem te voeren. Dit is gelet op de jurisprudentie echter voldoende voortvarend. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270.
10. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve [1] geen aanleiding voor het oordeel dat de (tenuitvoerlegging van de) maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest.
11. Het beroep is ongegrond. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 (