ECLI:NL:RBDHA:2023:5344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL23.7306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag en onderzoek naar pushbacks in Bulgarije

In deze zaak heeft eiser een asielaanvraag ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die deze aanvraag niet in behandeling heeft genomen op grond van de Dublinverordening. Verweerder stelt dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, omdat eiser eerder in Bulgarije een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser is het hier niet mee eens en voert aan dat Nederland verantwoordelijk is, omdat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is ten aanzien van Bulgarije. Hij verwijst naar een AIDA-rapport en eerdere uitspraken van de rechtbank die de situatie in Bulgarije aankaarten.

De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2023 behandeld en oordeelt dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije, voordat een vreemdeling op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat er fundamentele systeemfouten zijn in de Bulgaarse asielprocedure, waaronder pushbacks. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en vernietigt dit besluit. Verweerder moet binnen vier weken een nieuw besluit nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.7306
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Jansen).
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.7307, op 28 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser heeft bij verweerder een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat volgens verweerder Bulgarije op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser eerder in Bulgarije een asielaanvraag heeft ingediend.
2. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag, omdat ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter onderbouwing verwijst hij naar het AIDA-rapport van februari 2022 en meerdere uitspraken, in het bijzonder naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 2 maart 2023.1 Verder voert eiser

1.ECLI:NL:RBDHA:2023:2454.

aan dat hij vanwege zijn medische situatie een kwetsbaar persoon is. Hij heeft een medische behandeling nodig en vreest dat hij dit in Bulgarije niet krijgt. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar zijn patiëntdossier. Tot slot voert eiser aan dat hij een oom heeft in Nederland waar hij wil verblijven. Volgens eiser is hij afhankelijk van zijn oom vanwege zijn medische situatie. Ter onderbouwing heeft hij een eigen verklaring en een verklaring van zijn oom ingediend.
3. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 13 juni 20222 uitspraak gedaan over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije in het kader van de Dublinprocedure. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het aan verweerder is om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije. De rechtbank concludeerde dat de fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije als gevolg van pushbacks ook relevant is voor Dublinclaimanten. De pushbacks vinden namelijk ook plaats bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden, waarbij relevant is dat Dublinclaimanten zich in de regel als asielzoekers vrij op het grondgebied van Bulgarije kunnen bewegen. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van de vreemdeling komt. Hiertegen heeft verweerder geen hoger beroep ingesteld, waardoor deze uitspraak in rechte vast staat. Dit oordeel sluit aan bij de uitspraak van zittingsplaats Arnhem waarnaar eiser verwijst en ook bij de meer recente uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 januari 2023.3
4. De rechtbank is onder verwijzing naar de uitspraak van 13 juni 2022 van oordeel dat verweerder niet kan volstaan met een algemene verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar gehouden is nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije, voordat een vreemdeling op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen aan Bulgarije.
5. Dat verweerder tegen uitspraken over Bulgarije hoger beroep heeft ingesteld en kennelijk anders tegen de zaak aankijkt vormt geen reden om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Dat verweerder stelt dat uit de beschikbare informatie niet direct blijkt dat Dublinclaimanten te maken krijgen met pushbacks of andere systeemfouten, doet dit niet af aan de conclusie van de rechtbank dat het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van de vreemdeling moet komen. Juist omdat deze informatie ontbreekt en anderzijds is gebleken dat sprake is van fundamentele systeemfouten in de Bulgaarse asielprocedure in de vorm van (in)directe pushbacks, is het volgens de rechtbank aan verweerder om hier nader onderzoek naar te doen. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder inmiddels nader onderzoek heeft verricht naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije. De landeninformatie waarnaar verweerder verwijst is in ieder geval niet voldoende. Die informatie dateert namelijk van voor de uitspraak van 13 juni 2022.
6. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en geen goede motivering bevat. Gelet hierop behoeven de andere beroepsgronden van eiser geen bespreking.

2.ECLI:NL:RBDHA:2022:12558.

7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder onderzoek moet doen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 april 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.