ECLI:NL:RBDHA:2023:5317

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
NL22.9665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en vernietiging van het bestreden besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een man van Libanese nationaliteit, had op 7 augustus 2020 een asielaanvraag ingediend, die op 14 september 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 13 april 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J. van Dam, en een tolk, P. Abdel Nour. Eiser heeft verklaard dat hij in Libanon is bedreigd door Hezbollah en dat hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar zijn land van herkomst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de aanvraag van eiser heeft afgewezen op basis van de argumentatie dat de verklaringen van eiser niet voldoende waren om aan te tonen dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij uitzetting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, vooral omdat eerdere uitspraken van de rechtbank, waarin de echtheid van een uitreisverbod werd erkend, niet zijn meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser.

Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAGBestuursrecht
zaaknummer: NL22.9665

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

ProcesverloopBij besluit van 14 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Abdel Nour. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt van Libanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1969. Hij heeft op 7 augustus 2020 zijn asielaanvraag ingediend. Eiser heeft het volgende aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is op 8 mei 2008 ’s avonds door mannen van Hezbollah gestopt op weg vanuit zijn werk. Hierbij is eisers vriend in het hoofd geschoten. Eiser heeft daarnaast verklaard dat hij als Electronic Computer Engineer een eigen bedrijf heeft. In 2018 is hij door de televisiezender Al-Manar gevraagd een project in Syrië te doen, wat eiser heeft geweigerd vanwege de oorlog. Hierna is eiser meermaals bedreigd door medewerkers van Al-Manar. Volgens eiser is de televisiezender eigendom van Hezbollah. Uiteindelijk is tegen eiser een uitreisverbod uitgevaardigd. Op de dag dat eiser hier achter kwam, heeft hij Libanon verlaten. Eiser vreest dat bij terugkeer zijn paspoort zal worden ingenomen en dat hij zal worden aangehouden en vermoord.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Incident [A] op 8 mei 2008;
Problemen met Hezbollah na weigering project Al-Manar.
2.1
Verweerder vindt het eerste element geloofwaardig. Volgens verweerder zijn eisers verklaringen over het incident op 8 mei 2008 (element 2) ook geloofwaardig. Deze twee elementen zijn echter niet te herleiden tot één van de gronden van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, waardoor eiser op basis van deze elementen niet kan worden aangemerkt als vluchteling. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het incident op 8 mei 2008 tegen hem persoonlijk gericht was en dat de daders daadwerkelijk leden van Hezbollah waren. Eiser heeft zijn leven na het incident ook probleemloos kunnen voortzetten. Eisers gestelde problemen met Hezbollah na weigering van het project van Al-Manar (element 3) vindt verweerder niet geloofwaardig.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij en zijn assistent, [B], elkaar hebben tegengesproken met hun verklaringen over de werkzaamheden van Al-Manar.
Verder stelt eiser dat het niet opmerkelijk is dat hij en zijn familieleden geen problemen op hun verblijfadres hebben ondervonden van Hezbollah. Dat zij geen problemen hebben ondervonden hoeft de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas niet aan te tasten. De familie is na het vertrek van eiser wel verhuisd. Verder heeft verweerder eiser ten onrechte de vraag gesteld waarom het uitreisverbod op naam staat van zijn moeder. De gehoorambtenaar had er van op de hoogte moeten zijn dat de naam van de moeder ook in andere Arabische documenten voorkomt. Ook heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over de ontdekking van het uitreisverbod. Verweerder vergelijkt het antwoord op de vraag hoe zijn advocaat te horen kreeg dat er een reisverbod is uitgevaardigd met het latere antwoord dat zijn advocaat het reisverbod in het boek van de rechtbank zag en ziet dat als tegenstrijdig. Eiser stelt dat zijn antwoorden niet tegenstrijdig zijn.
Verder verwijst eiser naar diverse (landen)informatie, waaruit onder meer de machtspositie van Hezbollah blijkt. Verweerder heeft dit volgens eiser ten onrechte niet betrokken bij de besluitvorming. Eiser meent dat hij onder andere hiermee aannemelijk heeft gemaakt, dat Hezbollah achter het aan eiser opgelegde uitreisverbod zit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat volgens de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 7 december 2021 [1] de door eiser overgelegde contra-expertise concrete aanknopingspunten bevat voor twijfel aan de juistheid van het door verweerder eerder op de asielaanvraag van eiser genomen besluit van 2 februari 2021. In die uitspraak is op het door eiser overgelegde uitreisverbod ingegaan in rechtsoverweging 4.8. In rechtsoverweging 5 wordt vermeld, dat de echtheid van het uitreisverbod cruciaal is voor de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser. Nu verweerder de echtheid niet betwist, moet verweerder volgens deze eerdere uitspraak van de rechtbank, uitgaan van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Deze vaststelling, gecombineerd met alle informatie over Libanon en Hezbollah waarnaar eiser heeft verwezen, brengt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit bevat daarom een motiveringsgebrek en komt voor vernietiging in aanmerking.
Conclusie
5. Gezien het vorenstaande is het beroep van eiser gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien. Zij zal daarom verweerder opdragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak. Zij zal hiervoor een termijn stellen van 6 weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak.
6. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet zij aanleiding verweerder te
veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsprocedure vastgesteld op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 837 euro per punt, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.