ECLI:NL:RBDHA:2023:5306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
AWB 22/7265 en AWB 22/6043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van het COa tot vergoeding van proceskosten in asielzaak na weigering opvang

Op 14 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker van Russische nationaliteit en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De verzoeker had op 6 oktober 2022 beroep ingesteld tegen de weigering van het COa om hem opvang te verlenen. Na een tussenkomst van de rechtbank werd de verzoeker op 7 oktober 2022 toegelaten tot de opvang. De verzoeker trok zijn beroep en verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat het COa de verzoeker tegemoet was gekomen, maar dat de weigering om opvang te verlenen een feitelijke handeling was die met een besluit gelijkgesteld kon worden. De rechtbank concludeerde dat het COa de proceskosten van de verzoeker moest vergoeden, en stelde het bedrag vast op € 837,00. De rechtbank oordeelde dat de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding niet verhoogd kon worden, ondanks de omstandigheden waaronder de verzoeker verkeerde. De uitspraak werd gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, met mr. M. Lok als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/7265 (beroep) en AWB 22/6043 (verzoek voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum] ,
van Russische nationaliteit,
V-nummer: onbekend
(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek om het COa te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker.
1.1.
Op 6 oktober 2022 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de weigering van het COa om hem opvang te verlenen. Verzoeker heeft ook om een voorlopige voorziening gevraagd. Het COa heeft verzoeker op 7 oktober 2022 toegelaten tot de opvang.
1.2.
Verzoeker heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 7 en 23 maart 2023 ingetrokken met het verzoek het COa te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Het COa heeft op 3 april 2023 op dat verzoek gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten een zitting niet nodig te vinden. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het verzoek om het COa te veroordelen in de proceskosten van verzoeker op basis van de stukken in het dossier. Uit het verslag van [naam] , begeleider van verzoeker (opgenomen in een e-mail aan de gemachtigde van verzoeker van 3 oktober 2022), volgt dat verzoeker op 2 oktober 2022 omstreeks 1.00 uur met een Schengenvisum op Schiphol is aangekomen waar hij zich bij de Koninklijke Marechaussee heeft gemeld en zijn asielwens heeft geuit. Daar hoorde verzoeker dat hij zich op 3 oktober 2022 vanaf 9.00 uur in Ter Apel kon melden. Verzoeker heeft zich op 3 oktober 2022 in Ter Apel gemeld voor het indienen van een asielaanvraag en opvang, maar verzoeker werd door een medewerker van het COa niet toegelaten tot het aanmeldcentrum. Op de grond voor de poort van het aanmeldcentrum zaten en lagen tientallen mensen. Tegen verzoeker werd gezegd dat het te druk was, dat vrouwen met kinderen voorrang kregen en dat hij voor onbepaalde tijd moest wachten. Op 3 oktober 2022 omstreeks 14.00 uur heeft [naam] telefonisch contact gehad met een medewerker van het COa die vertelde verzoeker niet te kunnen helpen. Ook de medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), met wie [naam] op 3 oktober 2022 omstreeks 15.30 uur telefonisch contact had, kon niets voor verzoeker betekenen. Op 4 oktober 2022 heeft de gemachtigde van verzoeker de IND en het COa schriftelijk (per fax en per e-mail) verzocht om de asielaanvraag van verzoeker te registreren en hem opvang te verlenen. Een door verzoeker ingevuld en ondertekend M35-H formulier met de datum van 4 oktober 2022 werd meegestuurd. Hierop is geen reactie gekomen. Op 6 oktober 2022 heeft de gemachtigde van verzoeker beroep ingesteld tegen de weigering om verzoeker opvang te verlenen. Ook is om een (spoed) voorlopige voorziening gevraagd. Op 7 oktober 2022 is verzoeker in de gelegenheid gesteld een asielaanvraag in te dienen en is aan hem opvang verleend. Verzoeker heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken, maar wil dat de proceskosten in allebei de procedures door het COa worden vergoed.
3. Het COa stelt dat het verzoek om een proceskostenveroordeling moet worden afgewezen. Volgens het COa is geen sprake van een besluit of een feitelijke handeling die met een besluit gelijkgesteld wordt. Verder stelt het COa dat niet aan het beroep is tegemoet gekomen, omdat verzoeker op 7 oktober 2022 een asielaanvraag heeft ingediend en hem daarna direct opvang is verleend.
4. De rechtbank volgt het COa niet.
4.1.
Als een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening worden ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift en verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan in een afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [1]
4.2.
De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of sprake is van een besluit. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [2] Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak geen sprake van een besluit omdat geen sprake is van een schriftelijke beslissing. Er is ook geen sprake van een handeling in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens de Wet COa. Dat betekent dat er geen rechtstreeks beroep mogelijk is op grond van artikel 5, eerste en tweede lid, van de Wet COa.
4.3.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de weigering om verzoeker opvang te verlenen een feitelijke handeling is die met een besluit gelijkgesteld wordt. [3] Hiervoor is vereist dat voor de vreemdeling geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat. [4] De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een feitelijke handeling die met een besluit gelijkgesteld wordt omdat tegen de weigering opvang te verlenen geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat. Dat betekent dat verzoeker het recht heeft om tegen de als besluit aan te merken feitelijke handeling van het COa van 3 oktober 2022 beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Verzoeker had echter eerst bezwaar moeten maken. [5] Verzoeker heeft dat ten onrechte niet gedaan. Nu het beroep door verzoeker is ingetrokken, kan de rechtbank het niet meer als bezwaar doorzenden aan het COa. Gelet op het standpunt van het COa en uit het oogpunt van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank evenwel aanleiding om op het verzoek om een proceskostenveroordeling te beslissen.
4.4.
De rechtbank moet tot slot de vraag beantwoorden of het COa aan verzoeker is tegemoet gekomen. Van tegemoetkomen is sprake als het bestuursorgaan het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd. [6] De rechtbank stelt vast dat verzoeker met het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening wilde bereiken dat hij tot de opvang zou worden toegelaten. Die toegang was hem op 3 oktober 2023 geweigerd door een medewerker van het COa. Door het indienen van het beroep en de (spoed) voorlopige voorziening en na tussenkomst van (de griffie van) deze zittingsplaats van de rechtbank in het kader van de landelijke piketregeling is verzoeker op 7 oktober 2022 toegelaten tot het aanmeldcentrum Ter Apel en tot de opvang. Gelet op de gang van zaken en in het licht van de toen heersende opvangcrisis, is de rechtbank van oordeel dat het COa aan verzoeker is tegemoet gekomen. Hieruit vloeit voort dat het COa de proceskosten van verzoeker dient te vergoeden.

Conclusie en gevolgen

5. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten van € 837,00. Het COa moet deze vergoeding betalen. De rechtbank is van oordeel dat het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening samenhangende zaken zijn, omdat het verzoek om een voorlopige voorziening in het beroepschrift is opgenomen. De gemachtigde van verzoeker heeft geen verschillende proceshandelingen verricht en de werkzaamheden in allebei de procedures zijn identiek. De rechtbank hoeft daarom geen punt toe te kennen voor het verzoek om een voorlopige voorziening. [7] Verder volgt de rechtbank verzoeker niet in zijn stelling dat wegingsfactor 2: zeer zwaar, moet worden toegepast. Volgens de nota van toelichting bij het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het gewicht van de zaak bepaald door het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. De proceskostenvergoeding moet evenredig zijn aan de prestatie van de rechtsbijstandverlener. [8] Volgens de nota van toelichting bij de wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht moet het gewicht van de zaak steeds in overeenstemming zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. [9] De omstandigheid dat verzoeker op straat moest slapen is daarom geen reden om wegingsfactor 2 toe te passen. Ook voor het overige is niet gebleken van redenen om af te wijken van wegingsfactor 1: gemiddeld.
Beslissing
De rechtbank veroordeelt het COa tot betaling van € 837,00 aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Lok, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak van de rechtbank kan binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.artikel 8:75a in samenhang met de artikelen 8:75 en 8:84, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.artikel 1:3, eerste lid, van de Awb
3.artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000
4.uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3454
5.artikel 7:1, eerste lid, van de Awb
6.uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1754
7.artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, uitspraak van de Afdeling van 24 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1522
8.Staatsblad 1993, 763
9.Staatsblad 2002, 113