ECLI:NL:RBDHA:2023:5242
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij meerderjarige zoon op basis van artikel 8 EVRM
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft deze aanvragen met de besluiten van 17 november 2020 afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 28 maart 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat de aanvragen van eisers ongegrond zijn, omdat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en hun meerderjarige zoon, die referent is. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat de band tussen hen niet zo hecht is dat dit een verblijfsvergunning rechtvaardigt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangen van de Nederlandse overheid terecht zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van eisers. De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van afhankelijkheid een feitelijke kwestie is, waarbij persoonlijke banden, financiële afhankelijkheid en de gezondheid van betrokkenen in overweging worden genomen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat eisers geen recht hebben op een verblijfsvergunning en geen proceskostenvergoeding ontvangen.