ECLI:NL:RBDHA:2023:5242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
NL22.26534 en NL22.26538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij meerderjarige zoon op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft deze aanvragen met de besluiten van 17 november 2020 afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 28 maart 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank concludeert dat de aanvragen van eisers ongegrond zijn, omdat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en hun meerderjarige zoon, die referent is. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat de band tussen hen niet zo hecht is dat dit een verblijfsvergunning rechtvaardigt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangen van de Nederlandse overheid terecht zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van eisers. De uitspraak benadrukt dat de beoordeling van afhankelijkheid een feitelijke kwestie is, waarbij persoonlijke banden, financiële afhankelijkheid en de gezondheid van betrokkenen in overweging worden genomen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat eisers geen recht hebben op een verblijfsvergunning en geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.26534 en NL22.26538

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

en
[naam], V-nummer: [nummer] , eiseres
samen: eisers
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM [1] .
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvragen met de besluiten van 17 november 2020 (de primaire besluiten) afgewezen. Met de bestreden besluiten van 25 november 2022 op de bezwaren van eisers is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 maart 2023 op zitting behandeld, samen met de zaken NL22.26535 en NL22.26539. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers, referent, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van de bestreden besluiten

2. Eisers hebben op 13 december 2015 asiel aangevraagd. De staatssecretaris heeft de aanvragen bij besluiten van 8 februari 2019 afgewezen. Deze besluiten staan in rechte vast.
3. Op 18 februari 2020 hebben eisers een aanvraag gedaan om een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij hun meerderjarige zoon, [naam] (referent). Hij verblijft sinds 2009 in Nederland en heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit.
4. Bij de primaire besluiten heeft de staatssecretaris de aanvragen afgewezen, omdat eisers niet in het bezit zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komen voor vrijstelling van dit vereiste.
5. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Op 13 september 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Namens eisers is hun dochter, [naam] , op de hoorzitting verschenen.
6. Bij de bestreden besluiten heeft de staatssecretaris de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Eiser wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste vanwege zijn medische situatie, maar eiseres komt volgens de staatssecretaris niet voor vrijstelling in aanmerking. De staatssecretaris is van mening dat geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen eisers en referent, omdat niet is gebleken dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De staatssecretaris heeft tot slot een belangenafweging gemaakt, waarbij hij de belangen van de Nederlandse overheid heeft afgewogen tegen de belangen van eisers om bij referent in Nederland te verblijven. De belangenafweging is in het nadeel van eisers uitgevallen.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
8. De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Is sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eisers en referent?
9. Eisers hebben aangevoerd dat eiser sterk emotioneel verbonden is met referent. Eiser is bovendien fysiek aangewezen op directe ondersteuning van referent. Deze elementen wijzen volgens eisers op een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. De band tussen eiser en referent heeft ertoe geleid dat referent niet samen kan zijn met zijn echtgenote en kinderen, die in Engeland verblijven.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. In paragraaf B7/3.8.1 van de Vc [2] staat dat de staatssecretaris familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aanneemt tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
11. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het al dan niet bestaan van ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ tussen een meerderjarig kind en diens ouder(s) een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden [3] . Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van belang zijn. De staatssecretaris mag hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt uit eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling dat de staatssecretaris daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren [4] .
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in de bestreden besluiten voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat tussen eisers en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De staatssecretaris heeft kunnen overwegen dat eisers en referent sinds de komst van referent naar Nederland langdurig gescheiden van elkaar hebben geleefd en dat referent een eigen gezin heeft gesticht. De stelling dat referent vanwege zijn bijzondere band met eiser noodgedwongen niet bij zijn gezin in Engeland kan zijn, is door eisers niet onderbouwd en kan reeds daarom niet tot een ander oordeel leiden. Bovendien heeft de staatssecretaris niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat eiser om medische redenen afhankelijk is van referent, nu eiseres en de dochter van eisers de dagelijkse zorg voor hem dragen. De staatssecretaris heeft hierbij ook kunnen betrekken dat evenmin is gebleken dat eisers financieel zijn onderhouden door referent.
13. De toelichting die referent ter zitting heeft gegeven over de gestelde bijzondere afhankelijkheid, namelijk dat hij eisers ongeveer eens per week of per twee weken bezoekt, dat eiser alleen met hem naar buiten wil gaan en bij voorkeur door hem wil worden verzorgd en geholpen, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel daaruit betrokkenheid en wederzijdse affectie tussen referent en eiser blijkt, kan hieruit niet worden geconcludeerd dat eiser voor zijn verzorging specifiek afhankelijk is van referent en dat de band tussen hen het meer dan gebruikelijke tussen een meerderjarige zoon en zijn vader dan wel zijn ouders overstijgt.

Conclusie en gevolgen

14. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvragen van eisers heeft mogen afwijzen. Eisers krijgen daarom geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Vreemdelingencirculaire
3.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003
4.zie de uitspraak van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695