ECLI:NL:RBDHA:2023:5236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
NL23.8295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese statushouder in Italië niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres in Italië internationale bescherming geniet. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar situatie in Italië onhoudbaar was, met gebrek aan werk, inkomen en huisvesting, en dat haar zoontje geen toegang had tot onderwijs en medische zorg.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 april 2023, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank benadrukte dat de situatie van statushouders in Italië niet vergelijkbaar is met die van Dublinclaimanten en dat eiseres als statushouder niet onder de Dublinverordening valt. De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende had aangetoond dat er een reëel risico bestond op schending van haar rechten bij terugkeer naar Italië.

De rechtbank verwierp de beroepsgronden van eiseres en oordeelde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De proceskosten werden niet vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 april 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.8295
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T.H. Meeuwis),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.8296, op 5 april 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen
S.B. Aniania. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1982.
2. Zij heeft in Italië een verblijfsstatus die geldig is tot 4 september 2024. Zij heeft in Nederland asiel aangevraagd omdat zij in Italië geen werk, inkomen en huisvesting krijgt en haar zoontje [zoontje] niet naar school kan en geen medische zorg krijgt.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres in Italië internationale bescherming krijgt en eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië jegens haar zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
4. Omdat eiseres het niet eens is met de beslissing van verweerder, heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank. Eiseres heeft verschillende argumenten (beroepsgronden) gegeven waarom de beslissing van verweerder volgens haar niet klopt. De rechtbank zal de beslissing van verweerder toetsen op basis van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder de asielaanvraag van eiseres terecht niet- ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank legt dat hierna verder uit.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres als statushouder niet valt onder de werking van de Dublinverordening. De situatie van statushouders is naar het oordeel van de rechtbank ook niet vergelijkbaar met die van Dublinclaimanten. De rechtbank zal de beroepsgronden van eiseres die hierop betrekking hebben daarom niet verder bespreken.
7. Ten aanzien vreemdelingen met een verblijfsstatus in Italië kan in zijn algemeenheid worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.i Eiseres moet daarom aannemelijk maken dat dit anders is omdat er in haar geval een reëel risico bestaat op schending van het verbod op onmenselijke of vernederende behandeling zoals genoemd in artikel 4 van het EU Handvestii of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRMiii. In dit verband is van belang dat volgens het arrest Ibrahimiv de bijzondere kwetsbaarheid van een individuele statushouder ertoe kan leiden dat hij bij terugkeer naar de lidstaat waar hij een asielvergunning heeft gekregen, zal terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke
waardigheid. Deze toestand moet bovendien zijn veroorzaakt door onverschilligheid van de autoriteiten van het land die de status heeft verleend en geheel buiten de schuld van de vreemdeling liggen. Het enkele feit dat de sociale bescherming of de leefomstandigheden gunstiger zijn in de lidstaat waar de statushouder een nieuwe asielaanvraag indient, dan in de lidstaat die hem al een asielvergunning heeft verleend, is onvoldoende om te concluderen dat hij bij uitzetting naar die laatste lidstaat een reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM.v
8. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte beslist dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in haar geval ten aanzien van Italië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij na de statusverlening een half jaar opvang heeft gehad van de Italiaanse autoriteiten. Nadat zij daarom had verzocht, is die opvang met een half jaar verlengd. Na het verlopen van die termijn heeft zij hulporganisaties benaderd en kon zij terecht in een tijdelijke opvangvoorziening. Vervolgens is zij naar Nederland gekomen. Uit dat wat eiseres naar voren heeft gebracht over haar leefomstandigheden in Italië kan worden afgeleid dat de situatie voor statushouders in Italië moeilijk is. Maar dat leidt niet tot de conclusie dat in het algemeen of specifiek in haar geval sprake is van een ‘toestand van zeer verregaande materiële deprivatie’ als gevolg van onverschilligheid van de Italiaanse autoriteiten zoals wordt bedoeld in het arrest Ibrahim. Op grond hiervan is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder eiseres niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat zij in onvoldoende mate in Italië heeft geprobeerd haar rechten als statushouder te effectueren door hulp te vragen bij
de Italiaanse autoriteiten. Het is niet onredelijk dat verweerder dit van eiseres verwacht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres heeft verwezen naar de uitspraak van het Oberverwaltungsgericht Nordrein-Westfalen van 25 november 2021.vi De rechtbank stelt vast dat de ABRvS deze
uitspraak van het Oberverwaltungsgericht heeft betrokken in de uitspraak van 24 juni 2022vii en heeft geoordeeld – samengevat – dat zij niet aannemelijk acht dat de situatie voor
statushouders in Italië de drempel als bedoeld in het arrest Ibrahim heeft bereikt. Eiseres heeft niet nader onderbouwd waarom deze uitspraak in haar situatie tot een ander oordeel zou moeten leiden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.viii
11. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
12. De proceskosten worden niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
i Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788.
ii Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
iii Europees Verdrag toe bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
iv Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
v Zie onder andere de uitspraak van de ABRvS van 15 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:238 4.
vi Oberverwaltungsgericht Nordrhein-Westfalen van 25 november 2021, 11 A 571/20.A.
viii Vreemdelingenwet 2000.