In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat hij van mening is dat er niet tijdig is beslist op zijn aanvragen voor bijzondere bijstand en voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Eiser stelt ook dat er niet tijdig is beslist op zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 14 oktober 2021. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat partijen niet voor een zitting worden uitgenodigd, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig is. De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene een ingebrekestelling moet indienen. Eiser heeft echter te vroeg beroep ingesteld, omdat de termijn van twee weken na de ingebrekestelling van 13 februari 2022 nog niet was verstreken op het moment dat hij op 22 februari 2022 beroep indiende. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan beoordelen. Eiser had ook verzocht om vaststelling van een dwangsom, maar dit verzoek kan niet worden behandeld omdat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat er nog geen twee jaar waren verstreken sinds de ontvangst van het bezwaarschrift. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2023.