In deze civiele procedure vordert Scandica Nederland B.V. de vernietiging van rechtshandelingen die betrekking hebben op de overdracht van activiteiten van [B.V. II] aan [B.V. I]. Scandica stelt dat deze overdracht een onverplichte rechtshandeling is die haar benadeelt in haar verhaalsmogelijkheden, zoals bedoeld in artikel 3:45 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft op 5 april 2023 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de vorderingen van Scandica zijn afgewezen.
De procedure begon met dagvaardingen van 20 september 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 februari 2023. Scandica stelt dat [B.V. II] haar activiteiten heeft overgedragen aan [B.V. I] zonder enige vergoeding, wat volgens haar een benadeling van haar verhaalsmogelijkheden met zich meebrengt. [B.V. I] en [B.V. II] betwisten deze stelling en voeren aan dat er geen sprake is van een overdracht van activiteiten.
De rechtbank oordeelt dat Scandica niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er een onverplichte rechtshandeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de betrokkenheid van dezelfde personen bij beide vennootschappen en de gelijkenis in naam onvoldoende zijn om te concluderen dat er een overdracht van activiteiten heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst de vorderingen van Scandica af en veroordeelt haar in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.872,-.