In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Turkse nationaliteit, op 5 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, waarna hij op 31 januari 2023 beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in eerdere uitspraken heeft geoordeeld over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet tijdig een besluit neemt, maar dat het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken in strijd is met het Unierecht. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser is ook in de proceskosten van € 418,50 vergoed, die zijn vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.