ECLI:NL:RBDHA:2023:5104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
NL23.7633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2023 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 13 maart 2023, waarin werd gesteld dat Frankrijk de verantwoordelijke staat is. Tijdens de zitting op 6 april 2023 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er redenen zijn om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. Eiser verwees naar rapporten van Amnesty International en AIDA, waarin problemen met de opvang in Frankrijk werden geschetst. De rechtbank oordeelde echter dat deze rapporten niet voldoende bewijs leveren voor een reëel risico op schending van mensenrechten bij overdracht aan Frankrijk. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser is om aan te tonen dat de situatie in Frankrijk zo ernstig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden toegepast.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet aan hem had moeten worden teruggegeven, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7633
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Saakjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.7634, op 6 april 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
2. Eiser stelt in zijn gronden van beroep dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij verwijst daarbij naar het rapport van Amnesty International 2021/2022 en naar het AIDA-rapport van 31 december 2021. Eiser vreest dat hij na een overdracht aan Frankrijk geen opvang, geen toegang tot medische voorzieningen en geen toegang tot de asielprocedure zal hebben, waardoor hij zich in Frankrijk niet kan handhaven. Tot slot had verweerder zijn asielaanvraag aan zich moeten trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. [1]
3. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Frakrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is ook recentelijk nog door de Afdeling [2] bevestigd. [3] Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [4] Eiser is hierin niet geslaagd.
4. Uit de laatste update van het AIDA-rapport kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest [5] of artikel 3 van het EVRM. [6] Daarnaast heeft de Afdeling in haar uitspraak van 21 april 2021 een uitspraak gedaan over eerdere rapporten van AIDA en geoordeeld dat nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De door eiser aangehaalde rapporten schetsen geen wezenlijk ander beeld.
5.
Verweerder heeft in dit verband ook terecht opgemerkt dat Frankrijk met het claimakkoord heeft gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Dat betekent ook dat eiser aanspraak maakt op opvang en medische voorzieningen. Voor zover eiser stelt dat hij toch problemen ondervindt bij het verkrijgen van opvang en andere voorzieningen, dient hij hierover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk of zinloos is.
6. Ook de stelling dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken, omdat overdracht naar Frankrijk zou leiden tot kennelijke hardheid, kan geen doel treffen. Eiser verwijst immers naar feiten en omstandigheden die aan de orde zijn gesteld in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft daarin in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie de uitspraak van 21 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:816)
4.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
5.Handvesten van de grondenrechten van de Europese Unie.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.