ECLI:NL:RBDHA:2023:5091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
NL21.19972
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de intrekking van een beroep door de verzoeker, die eerder bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris. Het primaire besluit, genomen op 4 maart 2021, verleende de verzoeker een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', met ingangsdatum 16 februari 2021. Echter, het bestreden besluit van 25 november 2021 verklaarde het bezwaar van de verzoeker ongegrond.

Naar aanleiding van de intrekking van het bestreden besluit door de Staatssecretaris op 1 september 2022, heeft de verzoeker op 7 september 2022 zijn beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in de proceskosten van de verzoeker moest worden veroordeeld, omdat hij tegemoet was gekomen aan het beroep.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 837,- voor de rechtsbijstand en € 1.119,71 voor de kosten van een ingeschakelde deskundige, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 1.956,71. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de inschakeling van de deskundige redelijk was en dat de kosten voor het rapport niet onredelijk waren. De uitspraak is gedaan door rechter A.P. Hameete, in aanwezigheid van griffier R. Groeneveld, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19972

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.M. Bijvank).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingewilligd. De verblijfsvergunning is verleend onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ en met ingangsdatum 16 februari 2021.
Bij besluit van 25 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft op 22 december 2021 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 1 september 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep op 7 september 2022 ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft op 8 september 2022 gereageerd. Verzoeker heeft op 19 september 2022 het verzoek nader toegelicht. Verweerder heeft op 17 oktober 2022 daarop gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Nu verweerder het bestreden besluit heeft ingetrokken en zelf heeft aangeboden om de proceskosten tot een bedrag van € 759,- te vergoeden, is hij tegemoet gekomen aan het beroep. Het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten is dan ook kennelijk gegrond.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Het door verweerder aangeboden bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) zoals dat gold in 2022, maar het Bpb is inmiddels gewijzigd. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand daarom vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1).
5. Verzoeker heeft daarnaast verzocht om een vergoeding van de kosten voor het inschakelen van twee deskundigen. Daartoe wijst verzoeker op een factuur van [accountant/belastingadvieskantoor] van 6 juli 2022 en facturen van [financiële administratiekantoor] van 19 juli 2021, 4 februari 2022 en 31 maart 2022.
5.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraken van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2162, en de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1448, komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Anders dan verweerder betoogt, is dus niet van belang of de rapporten van de deskundigen hebben geleid tot intrekking van het bestreden besluit.
5.2.
Uit het bestreden besluit volgt dat er door de definitieve jaarcijfers die op 16 februari 2021 zijn overgelegd, veel meer punten op grond van het puntensysteem van de RVO aan verzoeker zijn toegekend, waardoor hij met ingang van die datum heeft laten zien dat hij aan de voorwaarden voor de vergunningverlening voldoet. In beroep heeft verzoeker benadrukt dat verweerder erkent dat sprake is van een onjuist RVO-advies. Verweerder mocht niet zonder nader onderzoek van het verkeerde RVO-advies uitgaan, aldus verzoeker.
Verder acht verzoeker van belang dat hij bij de aanvraag alle stukken heeft overgelegd waarover hij redelijkerwijs kon beschikken.
5.3.
Uit het overgelegde rapport van feitelijke bevindingen van 10 juni 2022 blijkt dat verzoeker door [accountant/belastingadvieskantoor] onderzoek heeft laten doen. Uit het rapport van 13 juni 2022 van [persoon A] blijkt dat er onderzoek is gedaan naar de berekening die de RVO heeft verricht en de beoordeling die verweerder vervolgens heeft gemaakt. Met het rapport betwist verzoeker dus direct wat verweerder aan zijn bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de inschakeling van deze deskundige redelijk, omdat dit een relevante bijdrage kon leveren aan het antwoord op de vraag met ingang van welke datum verzoeker in aanmerking moest komen voor de aan hem verleende verblijfsvergunning. Op het moment van inschakeling van deze deskundige had verweerder het bestreden besluit nog niet ingetrokken en kon verzoeker dus niet weten dat de inschakeling hiervan niet van belang zou zijn.
5.4.
Het inschakelen van [financiële administratiekantoor] wordt voor het onderhavige beroep niet als redelijk aangemerkt, omdat uit de stukken al niet duidelijk is welke werkzaamheden er in het kader van dat beroep precies zijn verricht. Daarmee ziet de rechtbank niet in welke relevante bijdrage dit zou kunnen leveren aan een voor verzoeker gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag.
5.5.
De rechtbank dient vervolgens te toetsen of de kosten van [accountant/belastingadvieskantoor] redelijk zijn. Uit de door verzoeker overgelegde factuur blijkt dat deze onderneming € 1.119,71 in rekening heeft gebracht.
5.5.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, wordt het uurtarief voor deskundigenonderzoek forfaitair bepaald overeenkomstig de Wet tarieven in strafzaken. Voor een rapport dat grotendeels bedrijfseconomisch van aard is, is geen speciaal tarief bepaald in het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Op grond van artikel 6 van dit Besluit geldt daarom, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 142,75 per uur. De rechtbank zal dit maximumbedrag als uitgangspunt nemen. Gelet op de door eiser overgelegde factuur zou met het opstellen van het rapport (€ 1.119.71: 142,75) ongeveer 8 uur zijn gemoeid. Dat komt de rechtbank niet onredelijk voor.
5.6.
Nu het inschakelen van [accountant/belastingadvieskantoor] redelijk was en de kosten van het rapport ook redelijk zijn, zal de rechtbank de kosten omtrent het rapport als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat verweerder ook wordt veroordeeld in de proceskosten voor het rapport tot een bedrag van € 1.119,71.
6. Verweerder wordt dus veroordeeld in vergoeding van de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 837,- + € 1.119,71 = € 1.956,71.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.956.71.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.