ECLI:NL:RBDHA:2023:5091
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van een beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de intrekking van een beroep door de verzoeker, die eerder bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris. Het primaire besluit, genomen op 4 maart 2021, verleende de verzoeker een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', met ingangsdatum 16 februari 2021. Echter, het bestreden besluit van 25 november 2021 verklaarde het bezwaar van de verzoeker ongegrond.
Naar aanleiding van de intrekking van het bestreden besluit door de Staatssecretaris op 1 september 2022, heeft de verzoeker op 7 september 2022 zijn beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in de proceskosten van de verzoeker moest worden veroordeeld, omdat hij tegemoet was gekomen aan het beroep.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 837,- voor de rechtsbijstand en € 1.119,71 voor de kosten van een ingeschakelde deskundige, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 1.956,71. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de inschakeling van de deskundige redelijk was en dat de kosten voor het rapport niet onredelijk waren. De uitspraak is gedaan door rechter A.P. Hameete, in aanwezigheid van griffier R. Groeneveld, en is openbaar gemaakt.