In deze zaak heeft eiseres, van Egyptische nationaliteit, op 20 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een lange periode zonder besluitvorming heeft eiseres op 16 november 2022 de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Vervolgens heeft zij op 7 december 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet 2000, is overschreden en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft overwogen dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, en dat eiseres recht heeft op een beslissing op haar aanvraag. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die zich hebben uitgesproken over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet tijdig een besluit neemt, maar dat de afschaffing van de rechterlijke dwangsom in strijd is met het Unierecht.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag van eiseres bekend te maken. Tevens is bepaald dat de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.