7.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft, samen met anderen, gedurende een periode van drie maanden op slinkse wijze acht kwetsbare bejaarden van tussen de 73 en 84 jaar oud weten te bewegen tot de afgifte van hun bankpassen en pincodes. De verdachte en de onbekend gebleven medeverdachten hebben zich daarbij voorgedaan als medewerkers van de bank. Zij deden voorkomen dat sprake was van fraude met de bankrekeningen van de slachtoffers maar dat zij deze en verdere fraude met de bankpassen en rekeningen konden voorkomen. Hierdoor hebben zij ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij bij de slachtoffers wisten te winnen. Met een geraffineerd en listig verhaal is de verdachte met behulp van een eerder telefonisch gegeven ‘verificatiecode’ voor de bankmedewerker die aan de deur zou komen door de slachtoffers hun woning binnen gelaten. De verdachte nam daarbij een valse naam en valse hoedanigheid aan, en verbleef telkens gedurende enige tijd in de woning van de slachtoffers, achter hun computer en in hun beveiligde internetbankieren omgeving, zogenaamd om verdere fraude te voorkomen. De slachtoffers zijn op verschillende manieren bewogen tot het afgeven van de pincode behorende bij hun bankpas, waarna de bankpas werd meegenomen door de verdachte. Met de bankpas en de pincode werden door de verdachte direct daarna meerdere keren forse geldbedragen gepind van de rekeningen van de slachtoffers. Om deze geldbedragen tot een totaalbedrag van afgerond € 22.000,- van de bankrekeningen van de slachtoffers te kunnen opnemen, werd door de verdachte via internetbankieren de daglimiet voor geldopname verhoogd. Bovendien heeft de verdachte met de bankpas van één van de slachtoffers twee Apple MacBooks gekocht, waarmee ook een fors bedrag (van afgerond € 2.500,-) gemoeid was. De verdachte vervulde een belangrijke en onmisbare schakel in het geheel, omdat hij diegene was die bij de aangevers in hun veilige woonomgeving binnen kwam, in de meeste gevallen ter plaatse de daglimiet heeft verhoogd, de bankpassen heeft opgehaald en de bijbehorende pincodes heeft verzameld. Bovendien is het steeds de verdachte geweest die na afloop heeft gepind en heeft betaald met deze pinpassen.
De verdachte heeft een volledige bekentenis afgegeven en daarbij verklaard dat hij door dreigementen van de onbekend gebleven medeverdachten onder druk is gezet om de strafbare feiten te plegen. De namen of andere gegevens van deze medeverdachten heeft de verdachte naar eigen zeggen niet kunnen geven omdat hij deze niet weet. Desgevraagd heeft de verdachte evenmin kunnen concretiseren waar de dreigementen en de door hem gevoelde druk precies uit bestonden, en evenmin of (en hoe) deze druk keer op keer en tijdens een langere periode bleef voortbestaan. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte op dit punt bij gebreke van voldoende concretisering en zonder enige onderbouwing niet aannemelijk. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij en heeft veel meer de indruk dat de verdachte zijn rol hiermee probeert te bagatelliseren. Ditzelfde geldt voor de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij al het geld moest afgeven aan de medeverdachten en zelf slechts € 400,- aan de delicten zou hebben overgehouden. De rechtbank acht ook deze verklaring ongeloofwaardig, nu het steeds de verdachte is geweest die de forse geldbedragen heeft gepind en de verdachte op dit punt bovendien wisselend heeft verklaard. Bij de politie heeft de verdachte immers nog verklaard dat hij bijna € 1.000,- aan de delicten zou hebben overgehouden. Anders dan door de verdediging is betoogd, weegt de rechtbank deze naar voren gebrachte omstandigheden dan ook niet in strafverminderende zin mee.
Mede gelet op de houding ter terechtzitting is de rechtbank er niet van overtuigd dat de verdachte voldoende doordrongen is van de ernst van de feiten. Bij het plegen van deze feiten zijn doelbewust ouderen als slachtoffer uitgekozen. Deze kwetsbare personen zijn doorgaans in toenemende mate van de zorg van anderen afhankelijk en zij zijn dus genoodzaakt om op anderen te vertrouwen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben deze mensen op lafhartige wijze als een makkelijke prooi gezien, die zij zonder veel risico en met eenvoudige middelen grote geldbedragen afhandig konden maken. De verdachte heeft zich niet bekommerd om de financiële gevolgen voor de slachtoffers en indirect ook voor de banken en de maatschappij, maar hij heeft slechts zijn eigen geldelijk gewin voorop gesteld. De verdachte en zijn medeverdachten hebben bovendien, door zo te handelen, bij de slachtoffers het vertrouwen in de medemens ernstig geschaad. Van een aantal slachtoffers is hun oude dag plotseling getekend door angst en wantrouwen richting de medemens. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat de oplichting door de verdachte thuis bij de slachtoffers, en bij één van de slachtoffers zelfs in de slaapkamer van het slachtoffer waar de computer stond, heeft plaatsgevonden. Het gevoel van veiligheid dat een ieder in en rond zijn of haar eigen woning zou moeten hebben, is daardoor eveneens ernstig geschaad.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 5 december 2022. Hieruit volgt dat de verdachte eerder veroordeeld is voor andersoortige feiten en dat ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van twee voorwaardelijk opgelegde straffen. Verdachte liep derhalve in twee proeftijden, welke eerdere veroordelingen hem er kennelijk niet van hebben weerhouden wederom strafbare feiten te plegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 30 november 2022. De onderzoeker, [naam 1] (GZ-psycholoog), heeft geconcludeerd dat sprake is van een patroon van antisociaal en norm overschrijdend gedrag, hetgeen in classificerende zin gevat kan worden in een ‘Andere gespecificeerde gedragsstoornis (recidiverend antisociaal gedrag met onvoldoende frequentie)’. De onderzoeker adviseert de rechtbank om de ten laste gelegde feiten aan de verdachte toe te rekenen. Mede doordat het ontbreekt aan psychopathologie en disfunctioneren, er geen sprake is van ernstig gewelddadig gedrag en ernstig gevaar voor anderen en de noodzaak tot behandeling ontbreekt, wordt een behandelmaatregel niet als de aangewezen afdoening beschouwd. Een gedragsbeïnvloedende maatregel is door de onderzoeker overwogen maar wordt, gelet op het ontbreken van de noodzaak tot behandeling, niet geadviseerd. De beperkte risicoanalyse toont aan dat sprake is van een matig tot hoog risico op toekomstig gewelddadig en niet-gewelddadig gedrag. In gedragskundige zin valt het de onderzoeker op dat sprake is van een patroon van antisociaal gedrag dat in ernst toe lijkt te nemen en dat de verdachte niet vatbaar lijkt voor strafrechtelijk ingrijpen door middel van coaching, behandeling, toezicht en begeleiding. De risicofactoren zijn met name gelegen in de sociale context en hierin liggen dan ook aangrijpingspunten om herhaling te voorkomen, zoals het hebben van een zinvolle dagbesteding. Volgens de onderzoeker is intensieve kadering en monitoring van de
whereaboutsvan de verdachte nodig om zijn vrije ruimte en daarmee het risico op antisociale keuzes te beperken. Om de monitoring en begeleiding vorm te kunnen geven is naar de mening van de onderzoeker een voorwaardelijk strafdeel met een maximale proeftijd met bijzondere voorwaarden als reclasseringstoezicht de enige passende mogelijkheid binnen het strafrechtelijk kader.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 december 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte onvoldoende zicht geeft op zijn innerlijke belevingswereld waardoor er weinig zicht en grip is te krijgen op de verdachte. De Raad ziet risicofactoren in de houding van de verdachte, zijn relaties en de dagbesteding. De Raad kan zich grotendeels vinden in de conclusies van de Pro Justitia rapportage. Aangezien de pedagogische insteek vanuit de jeugdreclassering niet heeft geleid tot verbetering, lijkt de verdachte meer baat te hebben bij een reclasseringstoezicht dat zich richt op het toewerken naar volwassenheid en zelfstandigheid. Reclassering Nederland lijkt dan ook passender voor de verdachte. De Raad vindt het van belang dat de coach betrokken blijft bij de verdachte en dat de avondklok en het elektronisch toezicht in stappen worden afgebouwd. Anders dan uit de Pro Justitia volgt, is de Raad van mening dat behandeling wel passend is aangezien bij de verdachte sprake is van een ‘Andere gespecificeerde gedragsstoornis’. De verdachte moet zich hier dan wel voor inzetten. Concluderend adviseert de Raad een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als voorwaarden dat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- verboden wordt contact te leggen of het te laten leggen met medeverdachten;
- wordt verplicht zich onder behandeling van De Waag of soortgelijke instelling te stellen;
- gedurende de reclasseringsmaatregel een vorm van dagbesteding heeft (onderwijs, werk, of iets anders wat de reclassering nodig acht);
- zich houdt aan een avondklok;
- zich ter controle onder elektronisch toezicht zal stellen van de gecertificeerde instelling te weten Reclassering Nederland te Den Haag;
- meewerkt aan coaching vanuit Coach 25;
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling te bepalen periode en op door de gecertificeerde instelling te bepalen tijdstippen zal melden, zo frequent en zo lang die instelling dat gedurende de proeftijd noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter zitting meegedeeld dat Reclassering Nederland beter aansluit bij de verdachte, aangezien hij gevoelig lijkt te zijn voor strakke kaders en duidelijke consequenties. Verder heeft de vertegenwoordiger van de jeugdreclassering verklaard dat het ook tijdens de huidige schorsingsperiode lastig blijft om voldoende zicht te krijgen op de verdachte. De verdachte komt de schorsingsvoorwaarden na, maar het toezicht, de behandeling en het coachingstraject verlopen moeizaam. De verdachte is tijdens zijn schorsing gaan werken en moeilijk bereikbaar voor het maken van afspraken.
Op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de oriëntatiepunten, de justitiële documentatie, de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit voornoemde rapporten en hetgeen door betrokkenen ter zitting naar voren is gebracht.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, waarbij door verdachte en zijn mededaders doelbewust kwetsbare slachtoffers zijn uitgekozen en misbruik is gemaakt van deze ouderen in hun eigen woning, verdachte daarbij een sleutelrol had, hij dit gedurende een langere periode, keer op keer heeft gedaan, kennelijk alleen omdat dit voor hem een lucratieve bezigheid was zonder zich te bekommeren om het leed dat hij zijn slachtoffers aandeed, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest met daarnaast de oplegging van een werkstraf. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen de leeftijd van de verdachte (hij was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten weliswaar minderjarig maar bijna 18 jaar) en dat verdachte ten tijde van het plegen van de misdrijven in maar liefst twee proeftijden met voorwaarden liep wat hem ook niet heeft weerhouden van het plegen van de onderhavige feiten. Dat de verdachte op dit moment in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis loopt, maakt het oordeel niet anders reeds nu de voorlopige hechtenis geen voorschot is op een eventuele straf. Daarbij ziet de rechtbank ook in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het verloop van de schorsingsperiode, afgezet tegen de ernst van de feiten, onvoldoende aanleiding om in plaats van een jeugddetentie een taakstraf op te leggen. De verdachte heeft sinds zijn schorsing weliswaar zelf dagbesteding geregeld in de vorm van werk maar de behandeling en begeleiding verlopen onveranderd moeizaam.
De rechtbank zal gelet op al het voorgaande, gelijk aan de eis van de officier van justitie, aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank acht een fors voorwaardelijk deel noodzakelijk om de kans op recidive te verminderen en zal 6 maanden van die straf voorwaardelijk opleggen, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte meewerkt aan behandeling, een zinvolle dagbesteding heeft, meewerkt aan een coachingstraject vanuit Coach25 en de verplichting om zich te melden bij en zich te houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland.
Dit voorwaardelijke deel, dat iets groter is dan door de officier van justitie gevorderd, is om de verdachte na detentie ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte een zinvolle dagbesteding heeft, om zo de kans op recidive terug te dringen. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat behandeling bij De Waag noodzakelijk is. Anders dan door de Raad is geadviseerd, zal de rechtbank, mede gelet op de leeftijd van de verdachte, geen avondklok en elektronisch toezicht als bijzondere voorwaarden opleggen. Ook zal de rechtbank het contactverbod met de medeverdachten niet opleggen aangezien deze onbekend zijn gebleven.