In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 april 2023, is het beroep van eiser, een Nigeriaanse vreemdeling, tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard. Eiser had op 21 augustus 2021 een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had niet tijdig een besluit genomen. Eiser stelde de staatssecretaris bij brief van 1 juni 2022 in gebreke, waarna hij op 19 juni 2022 beroep instelde tegen het uitblijven van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank oordeelde dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000, was verstreken. Eiser had rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke gesteld en meer dan twee weken waren verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank concludeerde dat het beroep kennelijk gegrond was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, en oordeelde dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt bij het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag.
De rechtbank droeg de staatssecretaris op om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens werd bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 418,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.