In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, op 25 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een lange periode zonder besluitvorming heeft eiser op 22 november 2022 de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 14 december 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft op 11 april 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij zij op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting heeft geoordeeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is overschreden. Eiser heeft rechtsgeldig de Staatssecretaris in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser kennelijk gegrond is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, en concludeert dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt voor het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken. Tevens is bepaald dat de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.