In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit hebbende vreemdeling, op 30 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een periode van inactiviteit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft eiser op 10 augustus 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 28 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is overschreden. Eiser heeft rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft ook verwezen naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van toepassing is op asielaanvragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het uitsluiten van bestuurlijke dwangsommen niet in strijd is met het Unierecht, maar dat het afschaffen van rechterlijke dwangsommen dat wel is. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder alsnog binnen zestien weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.