ECLI:NL:RBDHA:2023:4911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL23.2582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Polen en LHBTI-rechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen. De reden hiervoor was dat Polen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat er geen vertrouwen meer kan worden gesteld in de Poolse autoriteiten, gezien de signalen van schendingen van mensenrechten, met name ten aanzien van LHBTI-rechten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de situatie in Polen een reëel risico vormt voor eiser, en dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen niet zodanig is aangetast dat dit het interstatelijk vertrouwensbeginsel in gevaar brengt. De rechtbank heeft de argumenten van eiser over de LHBTI-rechten in Polen overwogen, maar kwam tot de conclusie dat er geen individuele risicofactoren zijn die de asielaanvraag van eiser zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.2582
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.2583, op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een terugnameverzoek naar Polen gestuurd. Polen heeft dit verzoek geaccepteerd.
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst daarbij naar de op 14 december 2022 aangevoerde argumenten in de zaken 202205283/1 en 202205043/1 die bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op zitting zijn behandeld. Het ging hier om de rechtsvraag of nog uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen, gezien de signalen over pushbacks en het functioneren van de Poolse
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
rechterlijke macht. Na behandeling ter zitting is dit onderzoek gesloten, maar de ABRvS heeft aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter heropenen. De aanleiding hiervoor zijn de tijdens de zitting besproken prejudiciële vragen die de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 15 juni 2022 heeft gesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU)3.
Volgens de ABRvS is het antwoord op die prejudiciële vragen van belang voor het hoger beroep in de zaken die daar voorliggen. Tot er antwoord is op deze prejudiciële vragen kan er naar de mening van eiser niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Eiser verzoekt daarom om aanhouding van de zaak.
Rechterlijke macht
3. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 2 juni 20224 geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt, en ook op andere wijze niet is gebleken, dat Polen en daarmee ook de rechterlijke macht zich – afgezien van de pushbacks aan de buitengrenzen – op dit moment niet houdt aan de bepalingen van het EU-asielrecht en de waarborgen die daaruit voortvloeien. In zijn algemeenheid kan daarom nog uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Over de rechterlijke macht in het bijzonder heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de rechter en evenmin dat het voor Poolse rechters onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen hebben opgelegd. De rechtbank volgt deze uitspraak en de overwegingen waarop zij berust.
4. De rechtbank overweegt verder dat verweerder erkent dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen ernstig onder druk staat.5 De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat dit punt op zichzelf nog niet maakt dat in het geval van eiser niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Het reëel gevaar op schending van het recht op een eerlijk proces moet in de concrete zaken aan de hand van individuele risico factoren bepaald worden en daaruit moet volgen dat juist het proces van deze betrokkene zal worden beïnvloed.6
LHBTI in Polen
5. Ten aanzien van de positie van LHBTI in Polen voert eiser aan dat er beleid wordt gevoerd vanuit de Poolse overheid die anti-LHBTI is. Dit is terug te zien in de LHBTI-vrije zones en intimidatie van LHBTI-activisten. Eiser heeft zorgen over de rechten van leden van de LHBTI-gemeenschap in Polen en heeft ter illustratie verwezen naar Human Rights
Watch ‘World Report 2022’, het rapport van Amnesty International van 11 april 2022, een verklaring van Amnesty International van 20 juli 2022 en de NFP rapportage ‘Poland ranked as worst country in de EU for LGBT people’.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel uit de algemene informatie volgt dat de positie van LHBTI in Polen zorgelijk is, is het de rechtbank niet gebleken dat LHBTI in
3 C-239/22.
5 Zie pagina 4 van het bestreden besluit.
Polen het slachtoffer worden van stelselmatige wetmatige discriminatie of geweld van overheidswege of van anderen waartegen de Poolse autoriteiten geen enkele bescherming bieden en waardoor zij niet of moeilijk op maatschappelijk en sociaal terrein kunnen functioneren. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem (MK) van 1 juli 2022, rechtsoverwegingen 11.1 tot en met 11.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit op pagina 5 en 6 gewezen op voorbeelden waaruit blijkt dat de Poolse autoriteiten in bepaalde zaken bescherming hebben geboden.
7. De rechtbank ziet daarom in de positie van LHBTI in Polen onvoldoende reden om aan te nemen dat de seksuele geaardheid van eiser een individuele risicofactor is als bedoeld in rechtsoverweging 4.
8. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de situatie zoals die momenteel in Polen is, een reëel risico oplevert dat eiseres in Polen een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Er is in de specifieke zaak van eiser ook geen sprake van (een combinatie van) individuele risicofactoren die maken dat er een reëel gevaar bestaat dat zij, in een eventuele Poolse gerechtelijke procedure, geen onafhankelijk rechterlijk oordeel zal krijgen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat er ernstige, op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat eiser in Polen een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Verweerder mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen nakomt, ook ten aanzien van eiser.
Verzoek om aanhouding
9. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 15 juni 2022 heeft de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de verhouding tussen stelselmatige pushbacks, standaardmatige detentie, het GEAS en het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze vragen hebben betrekking op de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In die zaak is naar voren gebracht dat aan de buitengrenzen pushbacks plaatsvinden en dat de betreffende vreemdeling zelf driemaal na inreis in Polen door middel van een zogenoemde pushback van het grondgebied van Polen naar Belarus was verwijderd. Mede gelet op de pushbacks waarmee de vreemdeling voorafgaand aan zijn overdracht was geconfronteerd, rees de vraag waarop, gelet op de concrete omstandigheden van zijn individuele geval, het vertrouwen is gebaseerd dat Polen jegens hem in de toekomst zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. In het geval van eiser is niet gebleken dat hij zelf met pushbacks te maken heeft gehad. Hij is Polen op grond van een visum rechtmatig binnengekomen en heeft niet te maken gehad met een pushback. Ook is niet gesteld of gebleken dat eiser, na zijn overdracht in het kader van de Dublinverordening, door middel van een pushback zal worden teruggestuurd naar een derde land. Gelet daarop en gelet op de overwegingen 3 tot en met 8, ziet de rechtbank geen reden om de beslissing in deze zaak aan te houden totdat de prejudiciële vragen beantwoord zijn.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 februari 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.