ECLI:NL:RBDHA:2023:489
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinslid bij zoon op basis van artikel 8 EVRM
In deze zaak hebben eisers, van Pakistaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om als familie- of gezinslid bij hun zoon in Nederland te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, omdat volgens hem geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en hun zoon, en dus geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar. De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 behandeld, waarbij zowel eisers als de referent aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het belang van eisers bij een beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen is komen te vervallen, omdat de staatssecretaris inmiddels op het bezwaar had beslist. Het beroep tegen het besluit van 14 juni 2022 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit was ingetrokken. De rechtbank heeft vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit van 5 september 2022 beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangenafweging op juiste wijze heeft gemaakt en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd is met artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gezondheid van eisers niet zo slecht is dat zij niet zelfstandig kunnen functioneren en dat er geen bewijs is dat zij zorg nodig hebben. De rechtbank heeft ook de argumenten van eisers over hun discriminatie en de gevolgen daarvan in overweging genomen, maar heeft geoordeeld dat deze onvoldoende onderbouwd zijn.
De rechtbank heeft de staatssecretaris in het gelijk gesteld en het beroep ongegrond verklaard. Eisers komen wel in aanmerking voor een proceskostenvergoeding, omdat zij terecht beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50 en heeft de staatssecretaris opgedragen het griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.