ECLI:NL:RBDHA:2023:489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
NL22.6977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinslid bij zoon op basis van artikel 8 EVRM

In deze zaak hebben eisers, van Pakistaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om als familie- of gezinslid bij hun zoon in Nederland te verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, omdat volgens hem geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en hun zoon, en dus geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar. De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 behandeld, waarbij zowel eisers als de referent aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het belang van eisers bij een beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen is komen te vervallen, omdat de staatssecretaris inmiddels op het bezwaar had beslist. Het beroep tegen het besluit van 14 juni 2022 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit was ingetrokken. De rechtbank heeft vervolgens het beroep tegen het bestreden besluit van 5 september 2022 beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangenafweging op juiste wijze heeft gemaakt en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd is met artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gezondheid van eisers niet zo slecht is dat zij niet zelfstandig kunnen functioneren en dat er geen bewijs is dat zij zorg nodig hebben. De rechtbank heeft ook de argumenten van eisers over hun discriminatie en de gevolgen daarvan in overweging genomen, maar heeft geoordeeld dat deze onvoldoende onderbouwd zijn.

De rechtbank heeft de staatssecretaris in het gelijk gesteld en het beroep ongegrond verklaard. Eisers komen wel in aanmerking voor een proceskostenvergoeding, omdat zij terecht beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50 en heeft de staatssecretaris opgedragen het griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6977

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , eisers

V-nummers: [v-nummer 1] en [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: Y.D. Ancion).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij zoon [A] (referent)’ afgewezen.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaar.
Bij besluit van 14 juni 2022 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Bij besluit van 5 september 2022 heeft verweerder het besluit van 14 juni 2022 ingetrokken en het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief van 27 september 2022 hebben eisers laten weten dat zij hun beroep handhaven.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Referent is verschenen, samen met de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen
1. De rechtbank stelt voorop dat, nu verweerder op het bezwaar van eisers heeft beslist, het belang van eisers bij een beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op hun bezwaar is komen te vervallen. Het beroep voor zover dat gericht is tegen niet-tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
Het besluit van 14 juni 2022
2. Ten aanzien van het beroep gericht tegen het besluit van 14 juni 2022 overweegt de rechtbank dat nu dit besluit is ingetrokken, eisers bij het beroep in zoverre geen belang hebben.
3. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het besluit van 5 september 2022 (het bestreden besluit). Met betrekking tot het beroep, gericht tegen het bestreden besluit, overweegt de rechtbank het volgende.
4. Eisers zijn van Pakistaanse nationaliteit en zijn geboren op [geboortedag] 1955 respectievelijk [geboortedag] 1961. Zij beogen verblijf bij referent, die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 5 februari 2021 heeft referent voor eisers de onderhavige aanvragen tot het verlenen van een mvv ingediend.
Het bestreden besluit
5.1
Verweerder heeft de aanvragen van eisers in het primaire besluit afgewezen en die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd, omdat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor verlening van een mvv. Volgens verweerder is er tussen eisers en referent geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en dus geen sprake van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] . Verweerder neemt wel aan dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen de kinderen van referent en eisers, zodat aannemelijk is gemaakt dat tussen hen sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
5.2
Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt en geconcludeerd dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan dat van eisers, referent en zijn kinderen.
Het standpunt van eisers
6. Eisers voeren aan dat verweerder de belangenafweging niet op de juiste wijze heeft verricht, waarbij zij wijzen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2022. [2] Verweerder moet een zorgvuldige belangenafweging verrichten, los van de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. In de belangenafweging van verweerder wordt alles echter op een hoop gegooid en komt de vraag of sprake is van meer dan gebruikelijke banden één op één terug. Wat betreft het economisch belang wijzen eisers erop dat referent en zijn vrouw een uitkering hebben, ongeacht of eisers worden toegelaten of niet. Toelating van eisers leidt dus niet tot nadeel in economische zin, maar juist tot voordeel omdat zowel referent als zijn vrouw voltijd kunnen gaan werken als eisers op de kinderen passen. De banden met het land van herkomst worden ook ten nadele meegewogen. Eisers zijn echter Ahmadi-moslim en worden door de Pakistaanse samenleving en overheid buitengesloten, gehaat en vervolgd. Ten slotte stellen eisers dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in bezwaar.
Belangenafweging artikel 8 van het EVRM
7.1
De rechtbank oordeelt als volgt.
7.2
Omdat de vaststelling of familieleven bestaat en de belangenafweging elkaar beïnvloeden, mag verweerder volgens de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 bij een beroep op artikel 8 van het EVRM niet volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermingswaardig familieleven bestaat, maar moet hij altijd een belangenafweging verrichten. Daarbij moet verweerder alle relevante feiten en omstandigheden betrekken. Het antwoord op de vraag of tussen de vreemdeling en referent een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid bestaat maakt deel uit van die belangenafweging, maar is niet zonder meer doorslaggevend voor de uitkomst van de belangenafweging. De rechtbank moet het onderzoek van de staatssecretaris naar de relevante feiten en omstandigheden en de door hem gegeven motivering van de belangenafweging volgens de Afdeling indringend toetsen, zodat effectieve rechtsbescherming is verzekerd.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de weigering om aan eisers een mvv te verlenen niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
7.4
Verweerder heeft eerst getoetst of tussen eisers en referent en zijn echtgenote sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verweerder heeft geconcludeerd dat hiervan geen sprake is. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat de gezondheid van eisers niet dermate slecht is dat zij niet zelfstandig kunnen functioneren en dat niet met bewijsstukken is aangetoond dat eisers zorg nodig hebben en welke specifieke zorg zij nodig hebben. Voorts heeft verweerder kunnen betrekken dat niet is gebleken dat de gestelde hulp die eisers van de buren krijgen zal stoppen, dat referent niet heeft aangetoond aan zijn ouders structurele en recente financiële steun te verlenen en dat daarnaast is gebleken dat eisers financieel worden gesteund door de zus van referent. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat ter zitting naar voren is gebracht, dat referent zelf heeft verklaard dat hij niet met zijn ouders samenwoonde. Daarbij heeft verweerder gesteld dat het samenwonen ook niet de enige reden is geweest om geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid aan te nemen. Ook heeft verweerder mogen betrekken, zoals ook ter zitting naar voren is gebracht, dat eisers eerst hebben geprobeerd om zich bij de zus van referent in Nieuw-Zeeland te voegen, wat afdoet aan de gestelde meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referent en eisers. Tussen eisers en de kinderen van referent heeft verweerder wel hechte persoonlijke banden en dus familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aangenomen.
7.5
Vervolgens heeft verweerder een belangenafweging verricht waarbij hij, anders dan eisers stellen, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 wel degelijk heeft mogen betrekken dat tussen referent en eisers geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Vervolgens heeft verweerder de gezondheidssituatie van eisers betrokken, waarbij verweerder in aanmerking heeft kunnen nemen dat deze niet is onderbouwd, wat ook geldt voor de financiële steun die referent eisers stelt te geven. Dat eisers stellen gediscrimineerd te worden en daardoor geen medische zorg te krijgen heeft verweerder wel degelijk betrokken, maar ook dit heeft verweerder onvoldoende onderbouwd kunnen achten. De belangen van de kinderen en hun band met eisers heeft verweerder meegewogen, maar niet doorslaggevend kunnen achten, nu dit immers voor veel grootouders en hun kleinkinderen geldt. Ook het door eisers gestelde belang van religieuze scholing van de kinderen heeft verweerder betrokken, maar verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat ook anderen dan eisers dit onderwijs kunnen verzorgen of dat het digitaal kan plaatsvinden. Verweerder heeft de omstandigheid dat er een objectieve belemmering is om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen in het voordeel meegewogen. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen, is algemeen bekend dat de positie van de Ahmadi’s in Pakistan slecht is. Maar dit betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder de sterkere banden van eisers met het land van herkomst niet in hun nadeel heeft kunnen meewegen. Wat betreft het economisch belang heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat referent en zijn partner een uitkering hebben en dat het in de lijn der verwachting ligt dat eisers kort na aankomst in Nederland aanspraak zullen maken op door algemene middelen gefinancierde faciliteiten, waaronder medische voorzieningen en huisvesting. Dat toelating van eisers tot economisch voordeel leidt, omdat referent en zijn echtgenote kunnen gaan werken als eisers op de kinderen passen, heeft verweerder een toekomstige onzekere gebeurtenis mogen achten. Verweerder heeft de belangenafweging gelet op het voorgaande in het nadeel van eisers mogen laten uitvallen.
Hoorplicht
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder referent op 17 mei 2021, voor het nemen van het primaire besluit, heeft gehoord. In bezwaar is referent, voor de beslissing op bezwaar van 14 juni 2022, volgens afspraak schriftelijk gehoord. Bij brief van 24 mei 2022 heeft referent op vragen van verweerder gereageerd. Dat de beslissing op bezwaar van 14 juni 2022 later is ingetrokken en verweerder opnieuw op het bezwaar heeft beslist, betekent niet dat verweerder referent ook opnieuw had moeten horen. De rechtbank is met verweerder eens dat niet valt in te zien in hoeverre een hoorzitting drie maanden later dan de eerdere hoorzitting de beslissing op bezwaar anders had kunnen maken. Het betoog van eisers dat de hoorplicht is geschonden, slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
9. Verweerder heeft de mvv-aanvraag van eisers mogen afwijzen. Het beroep is in zoverre ongegrond.
10. Eisers komen in aanmerking voor een proceskostenvergoeding, omdat eisers terecht beroep hebben ingediend tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Die kosten worden door de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank vindt een beroep dat betrekking heeft op de vraag of verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van gering gewicht. Verder moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 5 september 2022 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.