ECLI:NL:RBDHA:2023:4888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL23.2096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die op 1 november 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft betoogd dat de maatregel onrechtmatig is omdat deze gebaseerd zou zijn op een ongeldig terugkeerbesluit. De rechtbank heeft eerder in andere zaken de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze rechtmatig was opgelegd. Eiser heeft in deze procedure verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de toetsing van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit ook in deze procedure aan de orde is, en heeft geconcludeerd dat het terugkeerbesluit geldig was, omdat het voldoende duidelijk maakte naar welk land eiser moest terugkeren. De rechtbank heeft de eerdere uitspraken in aanmerking genomen en vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de rechtmatigheid van de maatregel in twijfel trekken. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.2096
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Verweerder heeft op 1 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst op 18 november 2022 (in de zaak NL22.22465) en laatstelijk bij de uitspraak van 4 januari 2023 (in de zaak NL22.26401). Daaruit volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die laatste uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat in beginsel nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Standpunt van eiser
4. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest. Deze maatregel van bewaring moet namelijk op een geldig terugkeerbesluit zijn gebaseerd. Een terugkeerbesluit waarin geen land van terugkeer staat vermeld is geen terugkeerbesluit waarop de maatregel van bewaring kan worden gebaseerd. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 juni 2021.1 De meeromvattende beschikking van 6 september 2018 waarop de maatregel van bewaring is gebaseerd is tevens een terugkeerbesluit. Hier staat echter op geen enkele wijze in naar welk land eiser moet terugkeren. Hiermee is het terugkeerbesluit ongeldig en dus ook de maatregel van bewaring die daarop is gebaseerd.
Standpunt van verweerder
5. Verweerder is primair van mening dat het terugkeerbesluit niet ter toetsing voorligt. Het onderhavige beroep ziet op de voortduring van de maatregel. De rechtmatigheid van het opleggen van de maatregel is reeds getoetst in het eerste beroep. Daarbij merkt verweerder op dat de rechtbank bij uitspraak van 18 november 20222 heeft geoordeeld dat – ook bij ambtshalve toetsing – niet gebleken is dat de maatregel onrechtmatig is. Impliciet is hier dus reeds geoordeeld dat er wel degelijk een rechtsgeldig terugkeerbesluit aan de maatregel van bewaring ten grondslag lag. Nu de rechtmatigheid reeds is vastgesteld (en daarbij tevens het feit dat er een rechtsgeldig terugkeerbesluit aan ten grondslag ligt) staat dit oordeel in rechte vast en kan eiser dit niet nogmaals in onderhavig beroep ter toetsing voorleggen.
Subsidiair heeft verweerder gewezen op het voornemen van 4 september 2018, dat deel uitmaakt van de motivering van de meeromvattende beschikking van 6 september 2018. In dat voornemen is verweerder uitgegaan van de toen door eiser gestelde Marokkaanse nationaliteit en is de motivering verder volledig gericht op Marokko als land van terugkeer.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank stelt het volgende voorop. In de uitspraak op het eerste beroep tegen de maatregel van bewaring is geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. Daarbij is ook (ambtshalve) getoetst of het daaraan ten grondslag gelegde terugkeerbesluit een terugkeerbesluit is waar de maatregel van bewaring op gebaseerd kon worden. De vraag die de rechtbank daarom eerst moet beantwoorden is of de rechtbank in deze procedure bevoegd dan wel verplicht is de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit (ambtshalve) te toetsen.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Het opleggen van een terugkeerbesluit vloeit voort uit het Unierecht en is een essentiële voorwaarde voor de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring.3 Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 8 november 20224, gelezen in samenhang met het arrest van het HvJEU van 5 april 20165, is de rechtbank van oordeel dat de rechter ook bij een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring gehouden is om die maatregel te toetsen aan het Unierecht. In het eerstgenoemde arrest van het HvJEU wordt immers geen onderscheid gemaakt tussen de verplichtingen of bevoegdheden van de rechter in een procedure op grond van artikel 94 van de Vw en die van de rechter in een procedure op grond van artikel 96 van de Vw. Of sprake is van een rechtmatig terugkeerbesluit, dient de rechtbank daarom ook in deze procedure (ambtshalve) te toetsen.
8. De rechtbank overweegt ten aanzien van de rechtmatigheid van het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit het volgende. In de uitspraak van de ABRvS 2 juni 20216 is overwogen dat ook uit de motivering van het terugkeerbesluit voldoende kan blijken naar welk land een vreemdeling moet terugkeren. Als dat zo is, is er sprake van een terugkeerbesluit waarop de maatregel van bewaring gebaseerd kan worden. In het geval van eiser staat in de meeromvattende beschikking van 6 september 2018 niet uitdrukkelijk dat eiser wordt opgedragen om terug te keren naar Marokko. In deze beschikking is echter wel verwezen naar het voornemen van 4 september 2018. In het voornemen is duidelijk gemotiveerd dat eiser moet terugkeren naar Marokko. De rechtbank is daarom van oordeel dat de meeromvattende beschikking van 6 september 2018 een terugkeerbesluit is waarop de maatregel van bewaring gebaseerd kon worden. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Tot slot overweegt de rechtbank dat haar niet is gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek voor het overige op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
3 Zie de artikelen 6 en 15 van EU-Richtlijn 2008/115.
4 ECLI:EU:C:2022:858, in het bijzonder de punten 77 en 79.
5 ECLI:EU:C:2016:199, in het bijzonder de punten 39 t/m 42.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 februari 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.