ECLI:NL:RBDHA:2023:4882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
NL22.6526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser op 20 augustus 2021 een asielaanvraag ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 8 april 2022 het bestreden besluit genomen, waarin de asielaanvraag is ingewilligd. Eiser heeft op 14 april 2022 beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag en daarom bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is.

Eiser heeft verweerder op 3 maart 2022 in gebreke gesteld, waarna verweerder op 8 april 2022 heeft beslist. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat er geen dwangsommen zijn verbeurd op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, die bepalen dat een bestuursorgaan een dwangsom moet betalen als het niet op tijd beslist. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die sinds 11 juli 2021 van kracht is, bepaalt echter dat deze artikelen niet van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser op het non-discriminatiebeginsel niet slaagt, omdat de asielprocedure verschilt van andere bestuursprocedures. De rechtbank concludeert dat eiser niet in een vergelijkbare situatie verkeert als personen in andere bestuursrechtelijke procedures. Aangezien verweerder inmiddels op de aanvraag heeft beslist, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een rechterlijke dwangsom. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.6526
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Issa), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 20 augustus 2021 heeft eiser eenasielaanvraag ingediend. In het besluit van
8 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Op 14 april 2022 heeft eiser tegen hetbestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Eiser heeft verweerder op 3 maart 2022 in gebreke gesteld en verweerder heeft vervolgens op 8 april 2022 op zijn asielaanvraag beslist. Eiser voert aandat verweerder niet binnen de beslistermijn op zijn aanvraag heeft beslist en daarom bestuurlijke dwangsommen is verschuldigd. Verweerder heeft zichin het bestreden besluit volgens eiser ten onrechte op het standpunt gesteld dat op grond van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) geen dwangsommen zijn verbeurd. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022.1
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
3. In de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb staat dat het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen aan een betrokkene als het bestuursorgaan niet op tijd een beslissing neemt. Sinds 11 juli 2021 geldt de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), waarin is bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn als het gaat om een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Verweerder hoefde dus geen bestuurlijke dwangsommen meer te betalen als hij te laat beslist in dat soort zaken. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
doeltreffendheidsbeginsel. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 november 20222 is geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een asielaanvraag voor bepaalde tijd.
4. Volgens eiser is de Tijdelijke wet in strijd met het non-discriminatiebeginsel. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser op het non- discriminatiebeginsel niet slaagt. Dit beginsel houdt namelijk in wezenin, dat personen in vergelijkbare situaties eenvergelijkbare behandeling zouden moeten krijgen enniet minder gunstig behandeld mogen worden, omdat ze eenbepaalde „beschermde” eigenschap bezitten.3 Zoals volgt uit de uitspraak van de ABRvSvan 30 november 20224 verschilt de asielprocedure met andere bestuurlijke procedures wat betreft het voorwerp, oorzaak en voornaamste kenmerken. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet in een vergelijkbare situatie verkeerd als eenpersoon in een andere bestuursrechtelijke procedure, waarin de bestuurlijke dwangsom niet is afgeschaft. Alleen aldaarom is er geensprake van discriminatie.
5. De verweerder heeft inmiddels al beslist op de aanvraag. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding tot een rechterlijke dwangsom.
6. Het beroep dat is gericht tegen het alsnog genomen besluit is kennelijk ongegrond. Voor eenproceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
D.A.M. Delger, griffier.
3 Zie bijvoorbeeld het Handboek over het Europese non-discriminatierecht van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en Raad van Europa, 2020, p. 46 en ECLI:NL:RVS:2018:3113, ro.2.4.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 februari 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.