ECLI:NL:RBDHA:2023:4879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
09-320441-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van wapens en munitie, valselijke aangifte van beschieting door verdachte

Op 7 april 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van verschillende wapens en munitie, alsook van het doen van een valse aangifte. De verdachte, geboren in 1964 en op dat moment gedetineerd, had op 11 mei 2022 aangifte gedaan dat hij was beschoten, maar het onderzoek wees uit dat hij zichzelf had verwond tijdens het schoonmaken van een wapen. De rechtbank heeft op basis van het dossier en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw geoordeeld dat de aangifte niet werd ondersteund door objectief bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 december 2022 in Rijswijk verschillende wapens en een aanzienlijke hoeveelheid hasjiesj in zijn bezit had. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, maar de andere feiten bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de onveiligheid die het illegaal wapenbezit met zich meebrengt, en de gevolgen voor de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/320411-22
Datum uitspraak: 7 april 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 24 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.A. Ramdharie-Beckers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. Janse naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 december 2022 te Rijswijk
een wapen van een categorie II, onder 4 van de Wet wapens en munitie,
te weten een geheim vuurwapen, van het merk onbekend, type onbekend, kaliber
0.22
zijnde een vuurwapen dat uiterlijk geleek op een ander voorwerp dan een
wapen, te weten een metalen cilinder
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 13 december 2022 te Rijswijk
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een automatisch vuurwapen, van het merk MAT, fabrikant Manufacture
Nationale d'Armes de Tulle, model MAT-49, kaliber 9x19
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 13 december 2022 te Rijswijk
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een revolver, van het merk Major, model Eagle 2,5", kaliber 6 mm kort non
lethal
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad
4.
hij op of omstreeks 13 december 2022 te Rijswijk
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 1530 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen
van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 13 december 2022 te Rijswijk
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 1 stuk randvuurmunitie van het kaliber .22LR en/of
- 7 stuks knalmunitie (merk: Pobeda en Sellier & Bellot) van het kaliber 6 mm en/of
- 13 stuks pistoolmunitie (merk: Sellier & Bellot) van het kaliber 9x19 mm en/of
- 50 stuks pistoolmunitie (merk: Geco) van het kaliber 6.35 mm en/of
- 17 stuks randvuurmunitie van het kaliber .22LR
voorhanden heeft gehad;
6.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 11 mei 2022 te 's-Gravenhage
aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, door [naam 1] ,
wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde bepleit.
Op specifieke standpunten van de raadsvrouw zal – voor zover nodig – nader worden ingegaan.
3.3.
Vrijspraak feit 2
De verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij een vuurwapen als bedoeld in categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Dat artikel bepaalt dat het moet gaan om een vuurwapen dat geschikt is om automatisch te vuren.
Uit het dossier volgt dat het wapen is onderzocht door een materiedeskundige. De conclusie van de materiedeskundige is dat het wapen bestemd en
mogelijkgeschikt is om projectielen automatisch door een loop af te schieten. Volgens de materiedeskundige dient bij nader onderzoek te worden bekeken of het wapen daarvoor ook daadwerkelijk geschikt is. Nu uit het dossier niet volgt dat dit nadere onderzoek is uitgevoerd, is de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het wapen geschikt is om automatisch te vuren. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Feiten 1, 3, 4 en 5
Onrechtmatige doorzoeking?
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [adres 1] in Rijswijk onrechtmatig is geweest, omdat een redelijk vermoeden dat in de woning een wapen zou liggen ontbrak en omdat bij de doorzoeking wettelijke voorschriften niet zijn nageleefd.
De rechtbank is – anders dan de raadsvrouw – van oordeel dat op het moment van de doorzoeking wel degelijk sprake was van een redelijk vermoeden dat zich in de woning een wapen bevond. De rechtbank baseert zich hiervoor op het proces-verbaal van verdenking waarin is toegelicht waaruit de verdenking tegen de verdachte op dat moment bestond. Uit dat proces-verbaal komt naar voren dat de aangifte van de verdachte niet wordt ondersteund door het politieonderzoek en dat de zoon van de verdachte op enig moment heeft verklaard dat de politie het onderzoek van buiten naar binnen de woning moest verplaatsen. Volgens de zoon was de verdachte een wapen aan het schoonmaken, heeft hij dit laten vallen en is dat wapen vervolgens afgegaan. Uit het proces-verbaal van verdenking komt verder naar voren dat de verdachte vlak voor het schietincident aan iemand een schietpen te koop heeft aangeboden. Daarnaast zijn op de telefoon van de verdachte afbeeldingen van vuurwapens aangetroffen, is een chatgesprek gevoerd over het halen van wapens uit Tsjechië en is op de telefoon gezocht naar vuurwapens en patronen. Op grond van voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat zonder meer sprake was van een redelijk vermoeden dat zich in de woning van de verdachte een of meer wapens zouden bevinden.
Over de wijze waarop de doorzoeking in de woning heeft plaatsgevonden en de betrokkenheid van de rechter-commissaris hierbij overweegt de rechtbank als volgt.
Op 13 december 2022 om 08:35 uur is de doorzoeking van de woning gestart op grond van de Wet wapens en munitie. Kort na de start van de doorzoeking zijn een revolver en een plastic tas met daarin vermoedelijk blokken hasj aangetroffen. De doorzoeking is na de laatste vondst (terecht) bevroren, waarna de rechter-commissaris telefonisch is ingelicht en heeft besloten de doorzoeking voort te zetten om 09:07 uur (mondelinge machtiging). Voorts zijn – met toestemming van de rechter-commissaris – de in de woning aangetroffen goederen in beslag genomen en heeft de rechter-commissaris de doorzoeking om 11:12 uur gesloten.
Een later opgemaakte schriftelijke bevestiging van de mondelinge machtiging bevindt zich echter niet in het dossier. De rechtbank merkt dit aan als een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Nu uit de feitelijke gang van zaken is gebleken dat de doorzoeking wel onder leiding van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, behoeft geen rechtsgevolg te worden verbonden aan dit verzuim en kan worden volstaan met de enkele constatering hiervan. Dit brengt met zich dat het proces-verbaal van het aantreffen van de wapens, hasjiesj en munitie door de rechtbank zal worden gebruikt voor het bewijs.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de in de woning aangetroffen goederen zijn onderzocht en dat het gaat om de in de tenlastelegging genoemde wapens, munitie en drugs. De verdachte heeft ook verklaard dat hij wist dat deze goederen in zijn woning lagen. De rechtbank acht – anders dan de raadsvrouw – de processen-verbaal waarin door de materiedeskundige is gerelateerd om welke soorten munitie het gaat, voldoende duidelijk en acht zich op basis daarvan voldoende voorgelicht.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.5.2
Feit 6
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 11 mei 2022 in Den Haag aangifte heeft gedaan van poging moord/doodslag. De verdachte heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op straat liep, een harde knal hoorde, en dat hij eenmaal in de woning van zijn partner merkte dat hij gewond was. De verdachte bleek na onderzoek in het ziekenhuis, ook daadwerkelijk een schotverwonding te hebben. Hierover heeft ter terechtzitting geen discussie bestaan.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte heeft gedaan van poging moord/doodslag. De rechtbank stelt voorop dat ter terechtzitting twee scenario’s centraal hebben gestaan, te weten 1) het scenario dat de verdachte in zijn aangifte heeft geschetst, namelijk dat hij op straat is beschoten of 2) het scenario dat door de zoon van de verdachte is geschetst, te weten dat de verdachte zichzelf heeft beschoten bij het schoonmaken van een wapen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangifte van de verdachte steun vindt in het dossier.
Valse aangifte?
De rechtbank stelt voorop dat naar aanleiding van de aangifte van de verdachte door de politie veel onderzoek is gedaan naar het schietincident. De verklaring van de verdachte dat hij, toen hij op straat liep, vanuit het niets is beschoten vindt echter geen enkele steun in objectief bewijsmateriaal, terwijl dat wel geldt voor de verklaring van de zoon van de verdachte dat de verdachte zichzelf tijdens het schoonmaken van een wapen heeft beschoten.
In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het verrichte forensisch radiologische onderzoek naar de schotbaan blijkt dat de kogel – kort gezegd en voor zover relevant – van voor naar achter en van onder naar boven het lichaam van de verdachte in is gegaan. De rechtbank leidt hieruit af dat – uitgaande van het scenario van de verdachte – een eventuele schutter in het gezichtsveld van de verdachte moet hebben gestaan. De verklaring van de verdachte dat hij niemand heeft gezien, past naar het oordeel van de rechtbank daarom niet bij de vastgestelde schotbaan.
Uit het onderzoek naar de schotresten blijkt dat de schootafstand waarschijnlijk groter dan 50cm is geweest en dat – gelet op de beschadigingen aan het T-shirt van de verdachte – niet kan worden uitgesloten dat een van de beschadigingen het gevolg is van een indirect schot, waarbij de kogel eerst gericocheerd is op een ander object. Deze bevinding acht de rechtbank passend bij het scenario dat de verdachte zichzelf heeft verwond bij het schoonmaken van een wapen.
Uit het onderzoek blijkt voorts dat bij de verdachte op de [adres 1] verschillende wapens en munitie zijn aangetroffen, waaronder een schietpen en .22 Long Rifle munitie. In de woning van de partner van de verdachte op de [adres 2] in Den Haag, is in de kluis van de verdachte eveneens een schietpen aangetroffen. Met de aangetroffen schietpennen kan volgens de materiedeskundige .22 Long Rifle munitie worden verschoten. Uit onderzoek van het NFI is voorts gebleken dat de .22 Long Rifle het meest in aanmerking komt als het kaliber van de kogel in het lichaam van de verdachte. Hieruit concludeert de rechtbank dat de verdachte heeft beschikt over een wapen met daarbij behorende munitie die het bij hem aangetroffen letsel kunnen verklaren. Deze bevindingen bieden naar het oordeel van de rechtbank dan ook steun aan het scenario dat de verdachte zichzelf heeft verwond.
Bij het onderzoek door de politie zijn geen hulzen op straat aangetroffen. Voorts heeft geen van de buurtbewoners een harde knal gehoord, terwijl meerdere buurtbewoners thuis waren en de ramen open hadden staan. De verklaring van een pleegzoon van de verdachte dat hij wel een harde knal heeft gehoord, acht de rechtbank in het licht hiervan niet betrouwbaar. Deze bevindingen zijn naar het oordeel van de rechtbank moeilijk voorstelbaar indien buiten op straat een schietpartij heeft plaatsgevonden, terwijl de rechtbank deze bevindingen wel vindt passen bij het scenario dat het schietincident in huis heeft plaatsgevonden.
Het bovenstaande in aanmerking genomen en in onderlinge samenhang bezien brengt de rechtbank tot de conclusie dat de aangifte van de verdachte in het geheel niet wordt ondersteund door het dossier, terwijl het scenario dat de verdachte bij het schoonmaken van zijn wapen zichzelf heeft verwond wel wordt ondersteund door het bewijs. Bij dit laatste scenario past ook dat de ex-partner van de verdachte in haar 112-melding tegen de meldkamer zegt: “Er is een kogel in iemand zijn borstkas terecht gekomen”.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in zijn aangifte in strijd met de waarheid heeft verklaard.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 13 december 2022 te Rijswijk een wapen van een categorie II, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een geheim vuurwapen, van het merk onbekend, type onbekend, kaliber .22 zijnde een vuurwapen dat uiterlijk geleek op een ander voorwerp dan een wapen, te weten een metalen cilinder voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 13 december 2022 te Rijswijk een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Major, model Eagle 2,5", kaliber 6 mm kort non lethal zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 13 december 2022 te Rijswijk opzettelijk aanwezig heeft gehad 1530 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
hij op 13 december 2022 te Rijswijk munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 1 stuk randvuurmunitie van het kaliber .22LR en
- 7 stuks knalmunitie (merk: Pobeda en Sellier & Bellot) van het kaliber 6 mm en
- 13 stuks pistoolmunitie (merk: Sellier & Bellot) van het kaliber 9x19 mm en
- 50 stuks pistoolmunitie (merk: Geco) van het kaliber 6.35 mm en
- 17 stuks randvuurmunitie van het kaliber .22LR
voorhanden heeft gehad;
6.
hij op 11 mei 2022 te ’s-Gravenhage aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd,
door [naam 1] , wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van in feite twee geheime vuurwapens in de vorm van een schietpen, een revolver en verschillende soorten (bijbehorende) munitie. De wapens en munitie zijn aangetroffen in de woning en berging van de verdachte en de woning van zijn ex-partner. De verdachte heeft verklaard de schietpennen zelf te hebben gemaakt en wapens in bewaring te hebben gehouden voor een overleden vriend. Naar het oordeel van de rechtbank lijkt bij de verdachte sprake van een bepaalde fascinatie voor wapens. Illegaal wapenbezit vormt een onaanvaardbare bedreiging voor de samenleving. Het is ook een groeiend probleem dat wapens, juist omdat ze direct voorhanden zijn, in dreigende en gevaarlijke situaties ook steeds meer worden gebruikt. Dat wapens daadwerkelijk ernstige schade kunnen berokkenen, heeft de verdachte zelf aan den lijve ondervonden. Na zichzelf bij het schoonmaken van een wapen te hebben beschoten heeft de verdachte ervoor gekozen hierover te liegen en te doen alsof hij door een vreemde op straat is beschoten. Die zaak heeft veel media aandacht gehad – waar de verdachte aan heeft meegewerkt – en de wijk in dit geval ten onrechte in een kwaad daglicht gezet. De verdachte heeft de politie onnodig belast en met veel werk opgezadeld. Daardoor is onderzoekscapaciteit verloren gegaan die voor betere doeleinden had kunnen worden ingezet.
De verdachte heeft tot slot ook een hoeveelheid hasjiesj aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat drugs schadelijk zijn en daarmee een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit waarmee de maatschappij te maken heeft, direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs.
De rechtbank neemt dit alles de verdachte kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 december 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2021 als transactie een taakstraf voor de duur van in totaal 72 uren heeft voldaan voor een mishandeling en openlijke geweldpleging. Dit neemt de rechtbank niet mee bij het bepalen van de hoogte van de straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 2 maart 2023. Daaruit volgt dat het delictgedrag hoofdzakelijk voortkomt uit criminele tendensen in de houding van de verdachte. Bij de reclassering bestaat de indruk dat het gaat om bewuste gedragskeuzes. Verder onderzoek naar het psychosociaal functioneren, zijn financiële situatie en het sociale netwerk van de verdachte acht de reclassering noodzakelijk om inzicht te verkrijgen in de totstandkoming van het delictgedrag. Het recidiverisico en het risico op geweld worden door de reclassering ingeschat als gemiddeld. Zonder passende inzet zijn de risico’s volgens de reclassering onveranderd. De reclassering heeft bij een veroordeling geadviseerd aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld een meldplicht, ambulante behandeling, het bieden van inzage in de financiën en dagbesteding.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor het bezit van een revolver in een woning een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Voor het voorhanden hebben van een geheim vuurwapen gelijkend op een ander voorwerp dan een wapen geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. Voor het voorhanden hebben van munitie geldt als uitgangspunt een geldboete en voor het aanwezig hebben van 1500 gram softdrugs wordt als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 100 uren gehanteerd. Dit zou omgerekend een gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen inhouden. Er zijn geen landelijke oriëntatiepunten beschikbaar voor het doen van een valse aangifte.
In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat door de verdachte een valse aangifte is gedaan van een van de zwaarste strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank eveneens mee dat de verdachte – zoals al overwogen – na het schietincident de media heeft opgezocht, hetgeen de onveiligheidsgevoelens in de buurt heeft versterkt.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte zelf aanzienlijk nadeel van zijn handelen heeft ondervonden doordat hij hier ernstige verwondingen (waaronder een niet te verwijderen kogel in zijn borst) aan heeft overgehouden en volgens medische deskundigen ternauwernood aan de dood is ontsnapt.
Gelet op in het bijzonder de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk passend en geboden, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 57 en 188 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanziet van feit 6:
aangifte doen dat een strafbaar feit is gepleegd, wetende dat het niet gepleegd is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (VIJFTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 5 (VIJF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Leger des Heils, adres: Binckhorstlaan 287, 2516 BC te Den Haag. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • aan de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden en meewerkt aan budgetbeheer indien de reclassering dit nodig acht;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van (on)betaald en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur;
geeft opdracht aan Reclassering Leger des Heils tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. L. Mundt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.S. Ramlal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 april 2023.
Bijlage I:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] ( [onderzoeksnaam] ) dan wel met [onderzoeksnummer] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 362).
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De inhoud van de bewijsmiddelen is steeds zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van de feiten 1, 3, 4, 5 en 6:
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 december 2022, voor zover inhoudende (p. 44-45):
“Wij, verbalisanten, [verbalisant 1] , inspecteur werkzaam bij de Eenheid Den Haag en [verbalisant 2] , buitengewoon opsporingsambtenaar, BOA [aktenummer] , standplaats werkzaam bij de Eenheid Den Haag verklaren het volgende:
Op dinsdag 13 december 2022 bevonden wij ons met recherche werkzaamheden belast op de [adres 1] in Rijswijk. Wij waren daar om op grond van de Wet Wapens en Munitie een doorzoeking te doen in [perceel] .
In de woning werden de volgende goederen aangetroffen en in beslag genomen:
SlaapkamerIn nachtkastje in doos 1 revolver met munitie
Op de kast een bakje knalpatronen
In deze kast, verstopt/vastgemaakt een zogeheten schietpen met munitie
Woonkamer
1 x schoonmaakset voor vuurwapen(s)
Keuken
1 x plastic zak inhouden diverse blokken vermoedelijke hasj
1 x witte plastic door met blokken vermoedelijke hasj
Kelder bergingDiverse soorten munitie”
Ten aanzien van de feiten 1, 3, 4 en 5:
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 maart 2023, voor zover inhoudende:
“Ik woonde op de [adres 1] in Rijswijk. Het klopt dat op dat adres een schietpen, een revolver en munitie zijn aangetroffen. Ik wist dat ik ze had. U zegt tegen mij dat de politie ook 1530 gram hennep op dat adres heeft gevonden. Dat klopt ook. Het is ook juist dat in de kluis nog een schietpen is aangetroffen.”
Ten aanzien van feiten 1, 5 en 6:
3. Een proces-verbaal, opgemaakt op 13 december 2022, in zijn geheel (p. 246-247);
Ten aanzien van feiten 3 en 5:
4. Een proces-verbaal, opgemaakt op 13 december 2022, in zijn geheel (p. 249-252);
Ten aanzien van feit 4:
5. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 december 2022, in zijn
geheel (p.257-259);
Ten aanzien van feiten 5 en 6:
6. Een proces-verbaal, opgemaakt op 13 december 2022, in zijn geheel (p. 253-255);
Ten aanzien van feit 6:
7. Het proces-verbaal van aangifte van verdachte, opgemaakt op 11 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 91- 92):
“Omschrijving aangifte:
Feit: Doodslag/moord (poging)
Ik, verbalisant, [verbalisant 3] verklaar het volgende:
Op woensdag 11 mei 2022 hoorde ik op de Intensive Care Unit van het Westeinde Ziekenhuis te ’s-Gravenhage een persoon die mij opgaf te zijn:
[verdachte]
[geboortedatum]
Hij deed aangifte.
Op 10 mei 2022 was ik op [adres 3] in Den Haag.
Ik liep op de helft van de weg toen ik een scherpe knal hoorde. Ik liep vervolgens verder in de richting van mijn portiek en tijdens het naar boven lopen in het portiek, voelde ik dat ik het benauwd kreeg. Eenmaal binnen in de woning kreeg ik pijn aan mijn linkerzij ter hoogte van mijn borst en toen ik hieraan voelde zag ik dat mijn hand onder het bloed zat. Ik riep naar [naam 2] dat ik bloed had. Zij trok mijn shirt uit en zei dat er een gaatje in mijn zij zat. Hierop belde [naam 2] naar de ambulance. Ze hebben mij dus gewoon het leven uit willen schieten.”
8. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 mei 2022, voor zover inhoudende:
“Wij, verbalisanten, [verbalisant 4] , brigadier bij de Eenheid Den Haag en [verbalisant 5] , hoofdagent werkzaam bij de Eenheid Den Haag verklaren het volgende:
Wij spraken met de bewoonster van [adres 4] te Den Haag, namelijk [naam 3] . Haar woning bevindt zich in een portiek op de hoek van [adres 4] met [adres 3] .
Arrendel verklaarde samengevat het volgende:
- 10 mei 2022 was ik tussen 23.00 en 00.00 thuis in mijn woning aan [adres 4] in Den Haag;
- Ik was nog wakker;
- Mijn slaapkamer bevindt zich linksachter in mijn woning aan de zijde van [adres 3] ;
- Ik heb geen knal gehoord, maar had dit vanuit mijn slaapkamer wel moeten horen;
- Ik heb geen schot gehoord of iets dat daar op lijkt.”
9. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 mei 2022, in zijn geheel (p.174-175);
10. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 mei 2022, in zijn geheel (p.176);
11. Een geschrift, zijnde een schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Den Haag op 10 mei 2022, rapportdatum 7 september 2022, voor zover inhoudende (p. 191, 194 en):
“In de onderzoeksaanvraag van 18 mei 2022 staat vermeld:
- Zijn er op het SVO schotresten aanwezig?
- Is vast te stellen wat de schietafstand tussen het wapen en SVO was?”
De eerste hierboven vermelde vraag wordt beantwoord aan de hand van een set hypothesen:
Hypothese A1: Op de bemonsteringen van het T-shirt van het slachtoffer zijn schotresten aanwezig.
Hypothese A2: Op de bemonsteringen van het T-shirt van het slachtoffer zijn geen schotresten aanwezig.
ConclusieOnderzoek schootafstandDe bevindingen van het onderzoek aan de beschadigingen 1 en 2 in het T-shirt van het slachtoffer zijn waarschijnlijker wanneer de schootsafstand groter is dan 50 centimeter, dan wanneer de schootsafstand kleiner of gelijk is aan
50 centimeter. Zie ook de opmerking in paragraaf 6.1.
opmerking in paragraaf 6.1.
Het sporenbeeld en de uiterlijke kenmerken van beschadiging 2 (drie gaatjes naast elkaar) passen gezien de vorm en grootte bij beschadigingen veroorzaakt door mogelijke kogelfragmenten. Hierdoor is het niet uit te sluiten dat
inschotbeschadiging 1 het gevolg is van een indirect schot waarbij de kogel eerst gericocheerd is op een ander object. Bij een gericocheerd schot komen schotresten (gedeeltelijk) terecht op het object waarop de kogel gericocheerd is. Daarbij worden minder tot geen schotresten verwacht op de kleding van het slachtoffer. Bij een indirect inschot kan de schootsafstand daarom niet worden vastgesteld.
Onderzoek aanwezigheid schotresten
De bevindingen van onderzoek zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese A1 waar is dan wanneer hypothese A2 waar is.”
12. Een geschrift, zijnde een forensisch radiologisch onderzoek van het Maastricht UMC+, opgemaakt op 17 november 2022, voor zover inhoudende:
“Beantwoording van de vragen:
- Wat is de schotbaan van het projectiel in het lichaam van het slachtoffer?
Vanuit het huiddefect aan de buitenzijde van de linkertepel is een traject te vervolgen door de wekedelen van het linkerdeel van de borstkas, door de linker grote borstspier, door het botdefect aan de voorzijde van de 4“ linkerrib, door het longweefsel tot aan de metaal dense structuur gelegen in de bovenkwab van de linkerlong. Het traject heeft een minimale radiologische diepte van circa 17,4 cm (meting inclusief projectiel) en verloopt van voor naar achter, van links naar rechts en kruinwaarts.
- Wat is het kaliber van het projectiel in het lichaam van het slachtoffer?
Op basis van de radiologische beelden heeft het projectiel een lente circa 1,04 cm en een breedte van circa 0,57 cm.”
13. Een geschrift, zijnde een munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Den Haag op 10 mei 2022, rapportdatum 20 januari 2023, voor zover inhoudende:
“Vraagstelling: Wat is het kaliber en type van de kogel in het lichaam van het slachtoffer aan de hand van de aangeleverde röntgenfoto's en CT-scans?
Conclusie:
Het kaliber .22 Long Rifle komt het meest in aanmerking als het kaliber voor de
kogel waarvan het profiel zichtbaar is op de röntgenfoto's van het slachtoffer.”
14. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 6 december 2022, voor zover inhoudende (p.226):
“Ik, verbalisant, [verbalisant 6] , hoofdagent werkzaam bij de Eenheid Den Haag, verklaar het volgende:
In een mutatie, op naam van [naam 4] , las ik dat [wijkagent] op 13 juli 2022 op huisbezoek was bij [naam 4] .
[naam 4] heeft deze wijkagent het volgende verteld:
- Dat wij ons onderzoek van buiten naar in de woning moesten verplaatsen
- Dat zijn vader het wapen aan het schoonmaken was
- Dat het wapen toen is gevallen en is afgegaan.”
15. Een proces-verbaal, opgemaakt op 27 januari 2023, in zijn geheel (p.340-342).