ECLI:NL:RBDHA:2023:487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
NL22.5594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende bewijs van doel en omstandigheden van verblijf en vestigingsgevaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en drie eisers van Syrische nationaliteit. De eisers hadden aanvragen ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland met als doel familie te bezoeken. De staatssecretaris heeft deze aanvragen afgewezen, omdat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd van het doel en de omstandigheden van hun voorgenomen verblijf, en er redelijke twijfel bestond over hun voornemen om Nederland te verlaten voor het verstrijken van de visumtermijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 december 2022, waarbij de eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en de referent ook aanwezig was. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eisers niet aan de vereisten voldeden, zoals vastgelegd in artikel 32 van de Visumcode. De rechtbank concludeerde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd van hun sociale en economische binding met Syrië, en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er een risico bestond dat de eisers asiel zouden aanvragen in Nederland. Daarnaast werd het beroep van de eisers op artikel 8 van het EVRM, dat het recht op familieleven waarborgt, afgewezen, omdat een kort verblijf visum niet de juiste weg is om dit recht uit te oefenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5594

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] (eiser 1), [eiseres] (eiseres) en [eiser 2] (eiser 3), tezamen: eisers
V-nummers: [v-nummer 1], [v-nummer 2] en [v-nummer 3]
(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: Y.D. Ancion).

Procesverloop

Bij besluiten van 6 oktober 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 17 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ook is verschenen de heer [A] (referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn van Syrische nationaliteit en zijn geboren op [geboortedag 1] 1959 respectievelijk [geboortedag 2] 1954 respectievelijk [geboortedag 3] 1981. Op 27 september 2021 hebben eisers verzocht om de afgifte van visa voor kort verblijf met als doel het bezoeken van familie in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvragen in de primaire besluiten afgewezen en die beslissing in het bestreden besluit gehandhaafd onder verwijzing naar artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onder ii, en aanhef en onder b, van de Visumcode. [1] Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond en er redelijke twijfel bestaat aan het voornemen van eisers om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
3. Eisers voeren aan dat de weigeringsgronden ten onrechte zijn tegengeworpen. Zo is het doel van het bezoek, familiebezoek, voldoende aangetoond. Ook de economische binding is met onder andere huurovereenkomsten aangetoond. Daarnaast is sprake van sociale binding onder meer omdat eiser 1 een tweede huwelijk heeft en zijn tweede echtgenote en kinderen in Syrië verblijven. Eisers voeren verder aan dat het niet toestaan van het familiebezoek in Nederland in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [2] Ten slotte stellen eisers dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
4. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel ii, van de Visumcode wordt een visum geweigerd indien de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond.
Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode wordt - voor zover van belang - een visum geweigerd indien er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest Koushkaki [3] volgt dat de autoriteiten bij het onderzoek van een visumaanvraag over een ruime beoordelingsruimte beschikken met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van (onder andere) artikel 32, eerste lid, van de Visumcode en de beoordeling van de relevante feiten, om te bepalen of een van de weigeringsgronden aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Dit betekent dat de rechtbank het standpunt van verweerder dat een weigeringsgrond zich voordoet slechts terughoudend kan toetsen.
Doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf en vestigingsgevaar
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond. Verweerder heeft hiertoe de volgende, door eisers niet betwiste, feiten kunnen betrekken. Eisers zijn de ouders en een broer van referent. Zij stellen referent en de rest van hun in Nederland verblijvende gezinsleden en hun familie te willen bezoeken. Gebleken is dat de vijf gezinsleden van eisers allen asiel hebben aangevraagd in Nederland. Referent geeft in zijn asielrelaas aan dat zijn vader en broer problemen hebben gehad met de Syrische autoriteiten en een maand gevangen hebben gezeten. Een ander gezinslid van eisers, Mohamed Majd Alali, geeft in zijn asielrelaas onder andere aan dat zijn ouders oud zijn en dat de familie in Nederland zal proberen hen legaal naar Nederland te krijgen. De asielstatus van referent en de rest van de in Nederland verblijvende gezinsleden van eisers, de wijze waarop zij het Schengengebied zijn ingereisd en de informatie uit de asielrelazen heeft verweerder mogen betrekken bij de vraag of er een migratierisico bestaat. Uit de beschikbare stukken is verder gebleken dat het merendeel van de familie niet woonachtig is in Syrië, maar onder andere in Nederland en Saoedi-Arabië. Ook is niet komen vast te staan dat de woonomgeving van eisers veilig is. In deze omstandigheden heeft verweerder aanwijzingen mogen zien dat eisers, eenmaal in Nederland, ook asiel zullen aanvragen. Het was aan eisers om de twijfels bij verweerder over het opgegeven reisdoel weg te nemen. Eisers hebben echter onvoldoende gesteld dan wel aannemelijk gemaakt dat hun situatie anders is dan die van de hiervoor genoemde familieleden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich mede gezien het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er redelijke twijfel bestaat aan het voornemen van eisers om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Sociale en economische binding
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op grond van de sociale en economische binding van eisers met Syrië een redelijke twijfel bestaat aan het voornemen om tijdig het grondgebied van de lidstaten te verlaten. Ten aanzien van de economische binding is van belang dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in Syrië over een regelmatig en substantieel inkomen beschikken om zelfstandig in hun onderhoud te kunnen voorzien. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat niet is aangetoond dat eisers daadwerkelijk inkomsten ontvangen en dat niet is aangetoond dat het een structureel inkomen betreft. Het in bezit hebben van een stuk grond kan niet worden aangemerkt als economische binding met het land van herkomst, omdat fysieke aanwezigheid daarvoor niet vereist is en de grond bovendien kan worden verkocht. Hetzelfde geldt voor het huren van twee panden, waarvan de huur immers kan worden opgezegd. Van de overgelegde onvertaalde bankafschriften van de Bank of Syria is niet komen vast te staan van wie ze zijn en ook de herkomst van de bedragen die erop vermeld staan, is onduidelijk. Zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, bewijst de verklaring van de Orde van Advocaten ook niet dat eiser 3 daadwerkelijk een structureel maandelijks inkomen vergaart uit zijn werk als advocaat. De enkele stelling ter zitting dat eisers heel rijk zijn kan, wat daarvan ook zij, aan het voorgaande niet afdoen. Eiser 1 heeft vanwege zijn tweede echtgenote en gezin weliswaar enige sociale binding met het land van herkomst, maar hieruit volgt niet dat het ontbreken van economische binding niet langer kan worden tegengeworpen.
5.4
Uit de imperatieve weigeringsgronden van artikel 32, eerste lid, van de Visumcode volgt dat verweerder gezien het vorenstaande gehouden was de visumaanvraag af te wijzen.
Artikel 8 EVRM
6. Eisers hebben ook een beroep gedaan op het recht op familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, nu het bestreden besluit het onmogelijk maakt om hun familie in Nederland te bezoeken. Verweerder heeft ter zitting terecht gesteld dat een visum voor kort verblijf in beginsel niet de geëigende weg is om het uitoefenen van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM mogelijk te maken, nu de aard van een dergelijk visum juist kort en niet langdurig verblijf betreft.
Hoorplicht
7.1
Ten aanzien van de stelling van eisers dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van referent, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022. [4]
7.2
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval aan die maatstaf is voldaan. In wat eisers in het bezwaarschrift hebben aangevoerd heeft verweerder, mede gelet op wat hiervoor is overwogen, geen aanleiding hoeven zien om referent te horen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nummer 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009, tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862.