ECLI:NL:RBDHA:2023:487
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende bewijs van doel en omstandigheden van verblijf en vestigingsgevaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en drie eisers van Syrische nationaliteit. De eisers hadden aanvragen ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland met als doel familie te bezoeken. De staatssecretaris heeft deze aanvragen afgewezen, omdat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd van het doel en de omstandigheden van hun voorgenomen verblijf, en er redelijke twijfel bestond over hun voornemen om Nederland te verlaten voor het verstrijken van de visumtermijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 december 2022, waarbij de eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en de referent ook aanwezig was. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eisers niet aan de vereisten voldeden, zoals vastgelegd in artikel 32 van de Visumcode. De rechtbank concludeerde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd van hun sociale en economische binding met Syrië, en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er een risico bestond dat de eisers asiel zouden aanvragen in Nederland. Daarnaast werd het beroep van de eisers op artikel 8 van het EVRM, dat het recht op familieleven waarborgt, afgewezen, omdat een kort verblijf visum niet de juiste weg is om dit recht uit te oefenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.