In deze zaak heeft eiser op 8 december 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 12 januari 2019 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb. Eiser had op 12 januari 2019 een asielaanvraag ingediend, die op 7 mei 2021 was afgewezen. De rechtbank Roermond had op 30 maart 2022 het beroep tegen deze afwijzing gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Verweerder had dit besluit uiterlijk op 30 september 2022 moeten nemen, maar heeft dit nagelaten. Eiser heeft verweerder op 13 oktober 2022 in gebreke gesteld, wat door de rechtbank als geldig werd erkend, aangezien de termijn van 21 maanden was overschreden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op binnen veertien dagen na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.